ECLI:NL:RBDHA:2022:8595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
9792016/ RL EXPL 22-5604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Heuveling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot indienen conclusie van antwoord in civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft [eiser] de Staat der Nederlanden gedagvaard, waarbij hij schadevergoeding eist voor schade die is ontstaan door de politieactie waarbij de voordeur van zijn woning is vernield. De Staat heeft verzocht om uitstel voor het indienen van een conclusie van antwoord, maar dit verzoek is niet tijdig gedaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Staat geen gebruik heeft gemaakt van de reguliere termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord en dat er geen instemming van [eiser] was voor een uitstel. De kantonrechter heeft artikel 133 van het Wetboek van Rechtsvordering toegepast, dat stelt dat als een proceshandeling niet binnen de gestelde termijn is verricht en er geen uitstel is verkregen, het recht om die handeling te verrichten vervalt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Staat geen klemmende redenen heeft aangevoerd voor het niet tijdig indienen van de conclusie van antwoord. Het verzoek van de Staat om alsnog een conclusie van antwoord te mogen indienen is afgewezen, en de zaak is verwezen naar de rol voor het uitspreken van een vonnis op 27 juli 2022.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Rolnr.: 9792016/ RL EXPL 22-5604
Datum: 13 juli 2022
Rolbeslissing van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.P. Poort,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(het ministerie van Justitie en Veiligheid/Landelijk Parket (zelfstandig bestuursrgaan),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.C.E. Bosland.
Partijen worden hierna [eiser] en de Staat genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1.
[eiser] heeft de Staat gedagvaard tegen woensdag 6 april 2022.
1.2.
Op die dag heeft de gemachtigde van de Staat zich gesteld en een uitstel van vier weken verzocht en verkregen voor het nemen van een conclusie van antwoord.
1.3.
Op de rol van 4 mei 2022 heeft de Staat geen conclusie van antwoord genomen en evenmin is een nader uitstel verzocht. Aan de Staat is ambtshalve nog een laatste uitstel van vier weken verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord tot 1 juni 2022.
1.4.
Op de rol van 1 juni 2022 heeft de Staat geen conclusie van antwoord genomen en heeft de kantonrechter beslist dat op 29 juni 2022 in de zaak een vonnis zal worden uitgesproken.
1.5.
Dat is vervolgens ook bij rolbericht van 2 juni 2022 aan de gemachtigden van partijen meegedeeld, waarin verder aan partijen is meegedeeld dat er geen conclusies en/of stukken meer kunnen worden ingestuurd.
1.6.
Bij brief van 8 juni 2022 heeft de gemachtigde van de Staat verzocht om nog geen eindvonnis in deze zaak te wijzen en toe te staan dat de Staat alsnog een conclusie van antwoord neemt. Bij die brief is als bijlage de conclusie van antwoord van de zijde van de Staat gevoegd.
1.7.
Bij (gewijzigd) rolbericht van 15 juni 2022 is aan partijen meegedeeld dat het verzoek tot acceptatie van de conclusie van antwoord is ontvangen en is voorgelegd aan (de gemachtigde van) [eiser] , die daarop op de rol van 29 juni 2022 dient te reageren.
1.8.
Bij brieven van 20 juni 2022 en 23 juni 2022 is van de zijde van [eiser] meegedeeld dat niet wordt ingestemd met verzoek van de Staat om alsnog een conclusie van antwoord te mogen nemen.
1.9.
Vervolgens is de zaak op 13 juli 2022 gezet voor het nemen van een rol beslissing.

2.De beoordeling

2.1.
De vordering van [eiser] strekt -kort gezegd- tot vergoeding de schade (in hoofdsom € 763,00 plus buitengerechtelijke kosten ad € 114,45) die [eiser] stelt te hebben geleden doordat bij de aanhouding de heer [naam 1] door de politie, onder leiding van een officier van justitie van het Landelijk Parket de voordeur van de woning is vernield, welke woning [naam 1] had gehuurd van [eiser] . [eiser] had die woning op zijn beurt gehuurd van de eigenaar van de woning genaamd [naam 2] .
2.2.
Bij brief van 8 juni 2022 heeft de gemachtigde van de Staat meegedeeld dat hij door ziekte verhinderd was om op de rol van 1 juni 2022 een conclusie van antwoord te nemen.
Het belang van de Staat om alsnog een conclusie van antwoord te nemen is daarin gelegen dat het volgens de Staat een principiële kwestie betreft, te weten de vraag naar het maatschappelijk risico van verhuurders bij het optreden van politie en justitie en de vraag in hoeverre schade door dat overheidsoptreden voor rekening van verhuurders dient te komen.
Volgens de Staat is deze materie -na enkele baanbrekende uitspraken daarover van de Hoge Raad- nog niet verder uitgekristalliseerd.
2.3.
[eiser] heeft bij brieven van 20 en 23 juni 2022 bericht niet akkoord te willen gaan met het alsnog nemen van een conclusie van antwoord van de zijde van de Staat.
Hij wijst daarbij op artikel 2.9 van het procesreglement van kantonzaken, waarbij voor het nemen van een conclusie van antwoord in kantonzaken een termijn van vier weken wordt gegeven, die op verzoek van een der partijen met één termijn van vier weken kan worden verlengd en die verlenging is de Staat al gegund.
De Staat heeft niet voorafgaand aan de rol van 2 juni 2022 aan de gemachtigde van [eiser] om uitstel verzocht maar pas op 8 juni 2022 en dat is te laat.
De Staat heeft ook geen klemmende redenen aangevoerd. Daarbij wijst [eiser] er op dat de Staat geen particulier persoon is maar een grote organisatie, waar genoeg mensen werken die tijdig een conclusie van antwoord zouden hebben kunnen opstellen.
Wanneer de Staat stelt dat het om een principiële zaak gaat had het juist op haar weg gelegen om tijdig, dat wil zeggen voor 2 juni 2022, contact op te nemen met de wederpartij om instemming voor een nader uitstel te vragen dan wel om tijdig voor vervanging zorg te dragen.
Daarom vraag [eiser] de zaak af te doen op basis van de tijdig ingediende stukken en een eindvonnis te wijzen.
2.4.
Op deze gang van zaken is artikel 133 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv.) van toepassing dat als volgt luidt :
“1.De rechter stelt de termijnen voor het nemen van de conclusies vast.
2.Partijen kunnen uitstel vragen voor het nemen van conclusies. De rechter volgt een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding.
3.Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de termijnen voor het verrichten van andere proceshandelingen dan conclusies en op de mogelijkheid om daarvoor uitstel te krijgen.
4.Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.”
2.5.
In dit geval is aan de orde dat de Staat de regulier geldende termijn voor het van de conclusie van antwoord heeft gekregen maar niet heeft benut.
[eiser] stemt niet in met een nader uitstel dus van een eenstemmig verzoek is hier geen sprake.
Er kan dus geen (regulier) uitstel meer worden verkregen, hetgeen tot de conclusie moet leiden dat het recht van de Staat om een conclusie van antwoord te nemen is vervallen.
Ook wordt de conclusie van [eiser] onderschreven dat de Staat géén klemmende redenen heeft aangevoerd, waarom het onmogelijk zou zijn geweest een conclusie van antwoord te nemen binnen de regulier toegestane termijnen.
De Staat wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde, die geacht wordt de regels van het procesreglement te kennen.
Ondanks de ziekte van deze gemachtigde moet de Staat -ook indien het een principiële zaak betreft- dan ook in staat worden geacht tijdig een conclusie van antwoord te nemen dan wel in elk geval vóór de uiterste datum van in dit geval 1 juni 2022 met de wederpartij contact op te nemen om de wederpartij te vragen om in te stemmen met een kort nader uitstel. Ook dat heeft de Staat nagelaten.
2.6.
Het verzoek van de Staat om alsnog een conclusie van antwoord te mogen wordt daarom afgewezen.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 27 juli 2022 voor het uitspreken van een vonnis in deze zaak.

3.Beslissing

De kantonrechter:
- Wijst het verzoek van de Staat om een conclusie van antwoord te mogen nemen af;
- bepaalt als nieuwe roldatum woensdag 27 juli 2022 te 10.00 uur, waarop in deze zaak een vonnis zal worden uitgesproken;
- houdt elke verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door de kantonrechter mr. L.C. Heuveling van en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2022.