ECLI:NL:RBDHA:2022:8689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met claims van slavernij en vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, die stelt dat hij tot een bepaalde klasse behoort en als slaaf heeft geleefd, heeft zijn aanvraag ingediend na een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de claims van de eiser beoordeeld, waaronder zijn beweringen over zijn verleden als slaaf en de risico's die hij zou lopen bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat de eiser niet in aanmerking kwam voor asiel, ook al had hij in het verleden als slaaf geleefd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet overtuigend had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Nigeria opnieuw als slaaf zou worden ingelijfd of dat hij een reëel risico op vervolging zou lopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiser niet ten onrechte als ongegrond is afgewezen en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om overtuigend bewijs te leveren van de risico's die hij zou lopen bij terugkeer, en dat enkel het verleden als slaaf niet automatisch leidt tot een asielstatus. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Radema).

ProcesverloopBij besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Mensah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1990. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tot de [klasse] behoort en dat hij daardoor problemen heeft ondervonden. Eiser is als kind verkocht en heeft als slaaf geleefd. Daarnaast stelt eiser aangevallen te zijn door een groep jongens, opgepakt te zijn, beschuldigd te zijn van het doodschieten van een politieagent en twee weken in erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis te hebben gezeten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Behoren tot de [klasse]
Geleefd als slaaf onder [A]
Problemen met familie van [A] en jongens op straat
Problemen na incident met politie
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat elementen 1, 3 en 4 geloofwaardig zijn. Element 5 wordt deels geloofwaardig geacht, het wordt niet geloofwaardig geacht voor zover eiser stelt beschuldigd te zijn van de dood van een politieagent en het in brand steken van een politieauto. Element 2 wordt niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft aan de ongeloofwaardigheid van element 2 het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft inconsistent verklaard over zijn ouders en hoe hij te weten zou zijn gekomen dat hij tot de [klasse] behoort. Daarnaast heeft eiser niet nagetrokken of hij daadwerkelijk tot de [klasse] behoort. Verder heeft verweerder aan de gedeeltelijke ongeloofwaardigheid van element 5 ten grondslag gelegd dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over zijn ontsnapping uit de gevangenis en geen documenten heeft overgelegd om te staven dat hij beschuldigd is van de dood van een politieagent en het in brand steken van een politieauto. Volgens verweerder hebben de geloofwaardig bevonden elementen geen raakvlakken met de vervolgingsgronden uit het Vluchtelingenverdrag [1] en kan eiser daarom niet worden aangemerkt als vluchteling. Verder zijn de geloofwaardig bevonden elementen onvoldoende zwaarwegend om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De asielaanvraag wordt daarom afgewezen als ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft volstaan met een letterlijke herhaling van de zienswijze. Daarin voert hij aan dat verweerder het ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden dat eiser tot de [klasse] behoort. Daarnaast voert eiser aan dat hij als ex-slaaf risico loopt om bij terugkeer naar Nigeria weer als slaaf te worden ingelijfd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar de situatie van ex-slaven die terugkeren naar Nigeria.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Behoren tot de [klasse]
4. Eiser stelt dat verweerder het ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden dat eiser tot de [klasse] behoort. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd op hetgeen eiser hierover in de zienswijze heeft aangevoerd. De enkele stelling van eiser ter zitting dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn zienswijze, wordt dan ook niet gevolgd. Eiser heeft ook niet gesteld op welke punten de motivering van verweerder tekortschiet. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat zelfs al zou eiser tot de [klasse] behoren, dit nog niet met zich meebrengt dat hij op die grond in aanmerking komt voor een asielvergunning. Verweerder heeft bij zijn besluit terecht betrokken dat uit het landenbeleid ten aanzien van Nigeria zoals opgenomen in C7/22 Vreemdelingencirculaire (Vc) niet voortvloeit dat de [klasse] als risicogroep of kwetsbare minderheid moet worden aangemerkt. Eiser heeft ook niet betwist dat enkel het behoren tot de [klasse] niet betekent dat eiser voor vervolging te vrezen heeft.
Risico om als slaaf te worden ingelijfd
5. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij als ex-slaaf risico loopt om bij terugkeer naar Nigeria weer als slaaf te worden ingelijfd, overweegt de rechtbank als volgt. In de Werkinstructie 2014/10 [2] staat opgenomen dat het feit dat de vreemdeling in het verleden blootgesteld werd aan vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM een duidelijke aanwijzing is dat diens vrees voor vervolging gegrond is en/of er een reëel risico is op schending van artikel 3 EVRM, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. Die goede redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat de eerdere daders niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij de IND. Het is niet in geschil dat eiser in het verleden als slaaf heeft geleefd. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat onderzoek is gedaan naar de vraag of eiser als ex-slaaf kan terugkeren, maar dat dit niet expliciet in het besluit is opgenomen. In de zienswijze was dit ook niet door eiser aangevoerd. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het inmiddels jaren geleden is dat eiser in slavernij heeft geleefd en dat hij niet meer te vrezen heeft van de familie van [A]. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat [A] inmiddels overleden is en dat eiser na haar dood tot aan zijn vertrek uit Nigeria niet meer als slaaf heeft geleefd. Eiser heeft ook geen uiterlijke kenmerken waaruit kan worden afgeleid dat hij ooit als slaaf heeft gewerkt. Verder heeft eiser ook niet onderbouwd dat hij als ex-slaaf extra kwetsbaar is voor vervolging. Het enkele feit dat eiser, wat verweerder ook bevestigt, psychische problemen heeft, is onvoldoende om te stellen dat hij enkel daardoor te vrezen heeft om bij terugkeer weer in de slavernij terecht te komen. Dat verweerder hier (nader) onderzoek naar zou moeten doen, wordt dan ook niet gevolgd.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7. De aanvraag is niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Werkinstructie 2014/10, pagina 13.