ECLI:NL:RBDHA:2022:8724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
21_3635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang en machtiging tot binnentreden in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, de eigenaar van een woning, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij bestuursdwang is toegepast. De inspecteur heeft op 2 september 2020 bestuursdwang toegepast door de sloten van vier binnendeuren te forceren om de woonsituatie te controleren, omdat er vermoedens bestonden van onvergunde kamerbewoning. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het binnentreden en de kosten van de bestuursdwang, die haar in rekening zijn gebracht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 augustus 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van bestuursdwang rechtmatig was, gezien de spoedeisende situatie en het feit dat de inspecteur de toegang tot de woning was ontzegd. De rechtbank concludeerde dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van eiseres komen, omdat zij als eigenaar verantwoordelijk is voor de woning en de inspectie ongehinderd moest kunnen plaatsvinden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat het bestreden besluit en het besluit tot kostenverhaal in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak [eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [B] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door de inspecteur Handhaving direct toegepaste bestuursdwang achteraf op schrift gesteld.
De inspecteur, die onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt, heeft op 2 september 2020 bestuursdwang toegepast door het laten openbreken van de sloten van vier binnendeuren om de feitelijk woonsituatie te kunnen controleren.
Met een ongedateerd besluit heeft verweerder bij eiseres de kosten van de bestuursdwang van € 179,24 in rekening gebracht.
Met het bestreden besluit van 12 april 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. Aanwezig waren [A] (huurder) en mr. [B] , namens eiseres. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
De rechtbank beoordeelt de achteraf op schrift gestelde uitoefening van bestuursdwang. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Op basis van een melding bestond bij verweerder het vermoeden dat op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning) sprake was van onvergunde kamerbewoning aan meer dan drie personen.
2.2.
Op 2 september 2020 heeft de inspecteur, die deel uitmaakte van de Haagse Pandbrigade, met andere inspecteurs de woning bezocht. Omdat de aanwezige persoon de inspecteur niet wilde binnenlaten heeft de inspecteur een machtiging tot binnentreden van 2 september 2022 van de burgemeester van Den Haag gebruikt. Na een half uur opende de aanwezige persoon de voordeur alsnog. Na binnenkomst bleken vier van de vijf kamers op slot te zijn. Degene die de inspecteur had binnengelaten wilde of kon deze deuren niet openmaken. Daarop zijn in opdracht van de inspecteur de sloten van de vier deuren geforceerd door een slotenmaker.
2.3.
Verweerder heeft bestuursdwang zonder voorafgaande last toegepast als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Awb, omdat de situatie in dit geval spoedeisend is. Deze toepassing van bestuursdwang bestaat uit het forceren van de vier sloten. Met het primaire besluit is deze toepassing van bestuursdwang bekendgemaakt als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder deze bestuursdwang mocht toepassen.
Wat vindt eiseres?
3.1.
Eiseres vindt dat het binnentreden in de woning onrechtmatig was, omdat de inspecteur op dat moment niet in het bezit was van een door de burgemeester getekende machtiging tot binnentreden, dan wel niet is komen vast te staan dat hij deze aan de persoon die zich in de woning bevond, heeft getoond.
Eiseres vindt dat de noodzaak om de sloten open te breken ontbrak. En dat de inspecteur komst van de huurder (tevens onderverhuurder van de kamers), had moeten afwachten. Het besluit is verder onvoldoende gemotiveerd. De kosten die zijn verbonden aan de toepassing van de bestuursdwang zijn ten onrechte ten laste van eiseres gebracht.
Verweerder heeft het besluit acht weken en zes dagen te laat genomen. Eiseres vindt dat dit moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, ook nu eiseres verweerder niet in gebreke heeft gesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Moet het bestreden besluit worden vernietigd omdat te laat is beslist?
4.1.
Aan eiseres is bij brief van 23 november 2020 meegedeeld dat de termijn om op bezwaar te beslissen met zes weken wordt verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 23 maart 2021 op het bezwaar had moeten beslissen. Verweerder heeft dus 2 weken en zes dagen te laat op het bezwaar beslist.
4.2.
Het is vaste jurisprudentie [1] van de hoogste bestuursrechter dat de termijn om op bezwaar te beslissen, zoals vermeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen fatale termijn is, maar een termijn van orde. Dit betekent dat het besluit op bezwaar niet wordt vernietigd, alleen omdat de beslistermijn is overschreden. Er is geen wettelijk voorschrift dat bepaalt dat in een dergelijk geval het besluit op bezwaar niet in stand kan blijven.
Mocht de inspecteur binnentreden?
4.3.
Het is vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven.
Het verslag van binnentreden van 2 september 2020 is door de inspecteur op ambtsbelofte opgemaakt. In het verslag is vermeld dat is binnengetreden zonder toestemming van de bewoner krachtens een machtiging tot binnentreden op woensdag 2 september 2020 afgegeven door J. van Zanen, burgemeester van Den Haag. Bij de stukken bevindt zich een kopie van deze machtiging tot binnentreden, getekend op 2 september 2020 door de burgemeester van Den Haag. In het inspectierapport woningonttrekking, dat op ambtsbelofte door de inspecteur op 7 september 2020 is opgemaakt, staat dat de inspecteur meteen na binnentreden aan de aanwezige persoon de machtiging tot binnentreden heeft overhandigd en dat deze persoon daarvan een foto heeft gemaakt.
Verweerder mocht in beginsel uitgaan van de juistheid van de in het verslag tot binnentreden en het inspectierapport opgenomen bevindingen van de inspecteur.
Met het enkele feit dat de in de woning aanwezige persoon een foto heeft gemaakt van de begeleidende brief bij de machtiging tot binnentreden, is niet aangetoond dat er geen machtiging tot binnentreden door de burgemeester is afgegeven dan wel dat deze niet aan de in de woning aanwezige persoon is getoond.
4.4.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat uit artikel 12 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1 van de Awbi, voortvloeit dat het grondrecht strekkende tot de onschendbaarheid van de woning alleen aan de bewoner van een woning toekomt. De belangen van derden, met inbegrip van de eigenaar, niet zijnde bewoner, zullen in beginsel niet, behoudens bijzondere omstandigheden, rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van een machtiging krachtens artikel 3, lid 2 van de Awbi. [2] De genoemde bepalingen beschermen uitsluitend het woonrecht van de bewoner en niet het recht op de eigendom van het pand. [3] Eiseres, die eigenaar van de woning is maar daar niet woont, is daarom geen belanghebbende bij de machtiging tot binnentreden.
4.5.
De rechtbank is het eens met eiseres dat het zonder toestemming binnentreden van een woning een zwaar en ingrijpend middel is, waaraan zeer terughoudend toepassing moet worden gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat er een voldoende serieuze verdenking bestond dat er in de woning sprake was van onvergunde kamerbewoning aan meer dan drie personen. Verweerder beschikte over een melding dat er vermoedelijk meerdere mensen in de woning verblijven, terwijl verweerder daarna constateerde dat er geen personen op het adres van de woning waren ingeschreven. Verweerder kon op grond daarvan in redelijkheid een onaangekondigde controle in de woning noodzakelijk achten. Een minder ingrijpend middel om de controle uit te oefenen was er niet, omdat de toegang tot de woning werd geweigerd en nadat uiteindelijk de voordeur toch werd opengedaan de inspecteur werd geconfronteerd met vier deuren die op slot waren. De inspecteur was al een half uur de toegang tot de woning geweigerd. De rechtbank acht het niet disproportioneel dat hij niet nog langer de komst van de huurder van de woning heeft afgewacht voordat hij overging tot het later forceren van de vier gesloten deuren die hij na binnentreden in de woning aantrof.
Mocht de bestuursdwang zonder voorafgaande last worden uitgevoerd?
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat zich een spoedeisende situatie voordeed, die rechtvaardigt dat de bestuursdwang zonder voorafgaande last is uitgevoerd en achteraf op schrift is gesteld. Het gaat hier niet om het beëindigen van een al langer bestaande overtreding, maar over het opleggen van een last onder bestuursdwang in het kader van de verplichting om mee te werken aan een inspectie, zoals vermeld in artikel 5:20, derde lid, van de Awb. De inspecteur werd eerst een half uur de toegang tot de woning ontzegd. Nadat hij uiteindelijk was toegelaten werd de inspecteur geconfronteerd met vier gesloten deuren. De in de woning aanwezige persoon stelde de deuren niet te kunnen openen, omdat hij slechts een bezoeker was die een klusje kwam opknappen. Onder deze omstandigheden hoefde de inspecteur deze persoon niet een redelijke termijn te stellen om de sloten te ontgrendelen, maar mocht de inspecteur direct overgaan tot toepassing van bestuursdwang. Omdat het openen van de deuren direct noodzakelijk was, om de toestand in de woning te kunnen controleren, mocht de beschikking tot direct toepassen van bestuursdwang achteraf op schrift worden gesteld. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
Moet eiseres de kosten van de toegepaste bestuursdwang betalen?
4.7.
Het beroep is op grond van artikel 5:31c van de Awb mede gericht tegen het ongedateerde besluit waarbij de kosten van de uitoefening van de bestuursdwang bij eiseres in rekening zijn gebracht, nu eiseres dit besluit betwist. Deze kosten bedragen € 179,24.
4.8.
Ook het beroep tegen dit besluit is ongegrond. Nu de rechtbank de uitoefening van de bestuursdwang zonder voorafgaande last, gelet op het spoedeisende karakter daarvan, rechtmatig acht, dienen de kosten van de feitelijk verwijdering van de sloten van de vier deuren voor rekening van eiseres te komen. Eiseres is als eigenaar van de woning verantwoordelijk voor de woning. Zij dient als verhuurder toezicht te houden op wat er plaatsvindt in de woning en zij diende ervoor te zorgen dat de inspectie ongehinderd kon plaatsvinden. Er waren voor verweerder geen bijzondere redenen om van kostenverhaal af te zien.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit en het besluit tot kostenverhaal in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het ongedateerde besluit tot kostenverhaal ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2019,
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013,
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 25 april 2007,