ECLI:NL:RBDHA:2022:8766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslagen onroerendezaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De zaak betreft een beroep tegen de beschikking van 11 februari 2020, waarin de waarde van de onroerende zaak op € 370.000 is vastgesteld voor het belastingjaar 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslagen, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard op 4 maart 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 juli 2022 heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij het beroep met betrekking tot de beschikking en aanslagen intrekt, maar het verzoek om vergoeding van immateriële schade handhaaft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden, maar heeft deze termijn verlengd vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder de drukke agenda van de gemachtigde. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van twee maanden, die geheel toe te rekenen is aan de bezwaarfase.

De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 500 toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/2918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 11 februari 2020 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 370.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2020 (de aanslagen).
Eiser heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022.
Namens eiser heeft zijn gemachtigde daaraan door middel van een videoverbinding deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A],
[B] [C].

Overwegingen

1. Eisers gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij het beroep met betrekking tot de beschikking en aanslagen intrekt en dat hij enkel zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade handhaaft.
2. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank gaat uit van de ontvangstdatum, te weten
3 maart 2020. De rechtbank doet op 16 augustus 2022 uitspraak. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift is derhalve meer dan twee jaar verstreken. De rechtbank ziet echter reden deze termijn in deze zaak te verlengen. De reden daarvoor is de volgende.
3. Het voornemen van een behandeling door een enkelvoudige kamer gebeurt schriftelijk en in de regel minimaal drie maanden voor de zittingsdatum. Daarbij wordt een week gegeven om een verhindering te melden. De gemachtigde in de onderhavige zaak heeft een zeer groot aantal zaken, vele honderden, niet alleen bij de rechtbank Den Haag maar bij alle rechtbanken in Nederland. Dit heeft tot gevolg dat de gemachtigde ook zeer vaak op een zittingsvoornemen reageerde met het bericht verhinderd te zijn. De voortgang van de afdoening is daardoor in het gedrang gekomen. Reden waarom, in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, ervoor is gekozen om de gemachtigde zelf te benaderen met de vraag wanneer hij wel kan verschijnen voor een zitting. Als een datum in zijn zeer drukke agenda gevonden kan worden zal de gehele zitting dan gevuld worden met zaken waarin hij als gemachtigde optreedt. Een werkwijze waarmee hij zich akkoord verklaarde, mits er digitale zittingen gehouden zouden kunnen worden.
4. Op 13 oktober 2021 heeft de gemachtigde zijn verhinderdata gegeven voor de maanden januari en februari 2022. Op 12 december 2021 heeft de gemachtigde bericht geheel maart 2022 te zijn verhinderd. Daarmee heeft de rechtbank uiteindelijk in het eerste kwartaal van 2022 drie dagen kunnen vinden waarop enkelvoudige zittingen gepland konden worden waarop zaken van deze gemachtigde konden worden afgedaan. Op 24 november 2021 zijn verhinderdata gegeven voor de maanden april, mei en juni 2022. Dit heeft ertoe geleid dat er 8 zittingsdata zijn gepland in het tweede kwartaal waarvan de eerste op 26 en 29 april 2022.
5. Bij emailbericht van 1 februari 2022 is gevraagd of er in maart nog ruimte is vrijgekomen voor een zitting. De gemachtigde berichtte dat maart geheel vol zit. Bij emailbericht van 12 februari 2022 berichtte hij nader: “De eerste mogelijkheid in casus is nu nog de ochtend van 7 juli aanstaande indien digitaal.”
6. Gegeven het vorenstaande moet worden vastgesteld dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde en de hoeveelheid momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken worden niet op zitting geappointeerd omdat de gemachtigde geen ruimte ziet in zijn agenda. Gegeven die situatie moet naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er sprake is van een bijzondere situatie die reden geeft de termijn waarin verwacht mag worden dat een zaak wordt afgedaan te verlengen met
vier maanden. Nu op 16 augustus 2022 uitspraak wordt gedaan is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van (afgerond) twee maanden. Deze termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding geldt een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden. Aan eiser wordt daarom een schadevergoeding toegekend van
€ 500.
Proceskosten
7. Nu de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade toekent, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
In de omstandigheid dat verweerder slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser omdat aan eiser een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend vindt de rechtbank aanleiding om een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak te hanteren van 0,5 (licht). De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.