ECLI:NL:RBDHA:2022:8876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/5487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Blom, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. C. Nobel. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat hem per 13 januari 2021 een loongerelateerde Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,11%. Eiser is van mening dat zijn medische situatie slechter is dan door het UWV is vastgesteld en dat er meer beperkingen zijn dan in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft beoordeeld op basis van rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten zijn zorgvuldig tot stand gekomen en voldoen aan de vereisten van begrijpelijkheid en consistentie. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV onvoldoende informatie heeft opgevraagd bij zijn behandelend artsen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen alle relevante medische informatie hebben meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te twijfelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering op 66,11% vast te stellen, wordt bevestigd. Eiser krijgt geen gelijk en zijn verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken in beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Blom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Procesverloop

Met het besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser per 13 januari 2021 een loongerelateerde Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 66,11%.
Met het besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiser was sinds 31 april 2014 werkzaam als chauffeur beroepsgoederenvervoer voor 45,92 uur per week. Dit dienstverband is geëindigd per 1 februari 2018. Het UWV heeft eiser vanaf 1 februari 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanaf 15 februari 2018 is eiser, naast zijn WW-uitkering, gaan werken als meubelmaker bij [B.V.] B.V. voor gemiddeld 30 uur per week. Per 1 juni 2018 is eiser met deze werkzaamheden gestopt. Op 16 januari 2019 heeft eiser zich bij het UWV ziekgemeld in verband met psychische klachten, waarna eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet kreeg.
2. Op 25 september 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 13 januari 2021 (de datum in geding). Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eisers werk als chauffeur beroepsgoederenvervoer als de maatgevende arbeid moet worden aangemerkt, dat eiser die maatgevende arbeid niet kan verrichten, maar dat er drie functies (en twee restfuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft deze drie functies gebruikt voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Met de middelste van deze drie functies kan eiser 33,89% verdienen van het loon dat hij verdiende als chauffeur beroepsgoederenvervoer. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 66,11%. Daarom krijgt eiser per 13 januari 2021 loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij rekening is gehouden met dit arbeidsongeschiktheidspercentage.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen in de FML van 16 november 2020 juist vastgesteld. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Eiser vindt dat het UWV informatie had moeten opvragen bij zijn behandelend neuroloog en bij de GGZ. Eiser stelt dat hij ernstige psychische klachten (ernstige depressie, ernstige concentratiestoornissen, meerdere TGA’s en PTSS) heeft. Verder benoemt hij vermoeidheidsklachten en zijn oogklachten ten gevolge van sarcoïdose, waardoor hij al drie keer ten val is gekomen. Eiser verwijst naar de brief van zijn huisarts van 21 oktober 2021 met bijlagen, de brief van zijn behandelend psycholoog van 15 juni 2021, de brieven van de neuroloog van 28 april 2020, 2 mei 2020 en van 11 mei 2020 en naar de afsprakenkaarten van het UMC Utrecht. Verder vindt eiser dat hij met zijn klachten de geduide functies niet kan verrichten.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per de datum in geding voor 66,11% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser per de datum in geding en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per de datum in geding voor 66,11% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser, waaronder de brief van verpleegkundig specialist H. Hermsen (Parnassia Groep) van 26 juni 2019, bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. De verzekeringsarts beschrijft onder andere de klachten van eiser, het dagverhaal, de diagnose en de prognose.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 25 juni 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier, de bezwaargronden van eiser en informatie van de behandelaars bestudeerd. Verder is de inhoud van een telefoongesprek tussen een medewerker van het UWV en eisers echtgenote betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig is gedaan en ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
11. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV informatie op had moeten vragen bij de behandelend psycholoog en neuroloog.
12. De rechtbank stelt voorop dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Het opvragen van informatie bij de behandelaars is aangewezen wanneer er sprake is van een (nog in te zetten) behandeling, die een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden of wanneer eiser stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd geen aanleiding om aan te nemen dat hiervan sprake was en dat de verzekeringsartsen informatie hadden moeten opvragen bij de behandelaars. De verzekeringsartsen hebben de psychische klachten, de oogklachten en de diagnoses ook meegenomen in hun beoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts volgt dat eiser zijn psychische toestand uitgebreid heeft verwoord tijdens het spreekuur. Verder heeft de verzekeringsarts zelf psychisch onderzoek verricht. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts is uitgegaan van een onjuist beeld van de actuele psychische situatie van eiser zoals deze ten tijde de datum in geding was. Dat er sprake is van een beredeneerd afwijkend oordeel is evenmin gebleken.
13. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser (oogklachten, rechtervoetklachten, TGA, longklachten en zijn psychische klachten), de eigen bevindingen uit het onderzoek door de verzekeringsarts en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser zoals deze ten tijde van de datum in geding was, hebben gemist. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
14. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser ten gevolge van lichamelijke en psychische klachten voor zover die medisch geobjectiveerd zijn verminderd belastbaar is. Er is geen sprake van een situatie waardoor er geen benutbare mogelijkheden zijn. In de FML van 16 november 2020 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, de fysieke omgeving, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 juni 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om aan te nemen dat de medische situatie anders is dan hoe de verzekeringsarts deze heeft beoordeeld.
16. Eiser voert aan dat zijn ernstige psychische klachten en zijn oogklachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Verder kampt hij met vermoeidheidsklachten. Hij heeft dit onderbouwd met medische informatie van de behandelend huisarts, psycholoog en neuroloog en de afsprakenkaarten van het UMC Utrecht.
17. Deze beroepsgrond kan niet slagen. De rechtbank stelt voorop dat de klachten die eiser in zijn beroepschrift noemt ook zijn onderkend en betrokken bij het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen: deze vermelden die klachten ook in hun rapporten. De rechtbank vindt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. In het aanvullende rapport van 8 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de ingebrachte informatie in beroep gereageerd door te stellen dat deze informatie niet leidt tot een ander standpunt over de gezondheidssituatie van eiser zoals deze ten tijde van de datum in geding was. Uit de medische informatie blijken weliswaar meer aandoeningen, dan waar de verzekeringsarts in de primaire beoordeling vanuit is gegaan, maar dit leidt niet tot aanvullende beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat een aandoening, afhankelijk van de ernst, niet altijd leidt tot beperkingen in het functioneren, verder dan de normaalwaarde in de FML. Het gaat immers niet om een vergelijking tussen de belastbaarheid van eiser voor- en nadat hij ziek werd, maar om een vergelijking tussen de belastbaarheid van eiser per de datum in geding en de normaalwaarden op de items in de FML, die op een vrij laag niveau liggen. Eiser heeft dit niet betwist.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op de datum in geding. De rechtbank komt tot de slotsom dat eisers beroepsgronden geen reden vormen om te oordelen dat voor hem meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan zijn weergegeven in de FML van 16 november 2020. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 16 november 2020.
De arbeidskundige beoordeling
19. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen in de FML van 16 november 2020 ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport en het resultaat van de functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom de drie voor eiser geduide functies (en de twee restfuncties) geen overschrijdingen opleveren van zijn belastbaarheid. De arbeidsdeskundige heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite ook gericht tegen de door de verzekeringsartsen vastgestelde FML van 16 november 2020, waarvan de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat er geen reden is om daaraan te twijfelen. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
20. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser per de datum in geding met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 33,89% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als chauffeur beroepsgoederenvervoer, zodat eiser voor de overige 66,11% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

21. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per de datum in geding, 13 januari 2021 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,11%.
22. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wordt zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen en worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 september 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.