ECLI:NL:RBDHA:2022:8889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van een uitbouw in afwijking van het bestemmingsplan; realisatie uitbouw tegen de zijgrens richting openbaar gebied; geen strijd met een goede ruimtelijke ordening; beroep ongegrond.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een uitbouw aan een woning in Zuidplas. De vergunninghouder had op 13 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een uitbouw aan de zijkant van zijn woning, die in strijd was met het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas verleende de vergunning, maar eisers, buren van de vergunninghouder, gingen hiertegen in beroep. Zij voerden aan dat de vergunning in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat er geen welstandseisen golden in hun gemeente. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder de uitbouw op een manier had gesitueerd die stedenbouwkundig verantwoord was en dat de vergunning niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank volgde de argumenten van verweerder en oordeelde dat de eisers niet in hun betoog konden worden gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers tegen het wijzigingsbesluit ongegrond en de beroepen tegen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit 1 niet-ontvankelijk, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef. Tevens werd het griffierecht van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: J. Meijer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], vergunninghouder (gemachtigde: mr. R.Th.G. van der Veldt).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een uitbouw in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 januari 2022 (wijzigingsbesluit 1) heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning aangepast.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1400) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het primaire besluit en het bestreden besluit geschorst.
Bij besluit van 7 juni 2022 (wijzigingsbesluit 2) heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning aangepast.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022. Eisers waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder en zijn gemachtigde waren aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
De vergunninghouder heeft op 13 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een uitbouw aan de zijkant van zijn woning op het perceel [adres] [huisnummer] in [plaats]. Het betreft een hoekwoning met een aangebouwde garage. De gevel van de woning waar de garage is aangebouwd en waar de uitbouw is voorzien, is gericht naar openbaar toegankelijk gebied. Hier bevindt zich een doodlopende straat, waaraan zich ook de woning van eisers bevindt. Het bouwplan beoogt een uitbouw te realiseren, gesitueerd naast de garage, over de volledige lengte van de woning en tegen zowel de voorgevellijn als de zijgrens van het perceel.
1.2
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Esse-Kleinpolder’ van toepassing. Op basis van het bestemmingsplan dient de minimale afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn minimaal 1 meter te bedragen.
1.3
Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan. [1] Verweerder heeft in afwijking van artikel 14.2.3, onder c, van de regels van het bestemmingsplan toegestaan dat het bouwwerk tegen de voorgevellijn wordt gesitueerd. [2] Verweerder heeft het bouwplan, onder verwijzing naar een advies van een stedenbouwkundigadviseur, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
1.4
Bij het wijzigingsbesluit 1 heeft verweerder, overeenkomstig een aanvraag van de vergunninghouder, de verleende omgevingsvergunning gewijzigd, met dien verstande dat het bouwwerk niet langer tegen de zijgrens van het perceel, maar tot 40 cm vóór deze zijgrens wordt gesitueerd.
1.5
In de uitspraak van 22 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat verweerder er bij de vergunningverlening ten onrechte van uit is gegaan dat alleen de uitbouw tot aan de voorgevellijn niet te verenigen is met het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan dient bij een hoekperceel ook de zijgrens van het perceel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd, te worden beschouwd als voorgevellijn. Daarom moet op grond van het bestemmingsplan de minimale afstand tot deze zijgrens ook 1 meter bedragen. Omdat de afwijking van het bestemmingsplan groter is dan verweerder bij de vergunningverlening heeft onderkend, heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit en het bestreden besluit geschorst.
1.6
Bij het wijzigingsbesluit 2 heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter nogmaals gewijzigd. Het wijzigingsbesluit bevat een gewijzigde motivering voor het afwijken van artikel 14.2.3, onder c, van de regels van het bestemmingsplan. Volgens verweerder sluit het bouwplan stedenbouwkundig aan bij het bebouwingsbeeld. Hiertoe is in aanmerking genomen dat garages, aan- en bijgebouwen van naburige woningen ook zijn gelegen in lijn met de voorgevels van het hoofdgebouw. Om geen afbreuk te doen aan het huidige stedenbouwkundig karakter van de straat en hier juist aan toe te voegen, acht verweerder de situering tegen de voorgevellijn verantwoord. De uitbouw sluit op een juiste manier aan in zijn verschijningsvorm bij het hoofdgebouw en past daarmee qua stedenbouwkundige uitwerking goed in de omgeving. Een uitbouw richting het openbare gebied komt bovendien vaker voor in de omgeving. Verweerder geeft daarvan drie voorbeelden.
Verweerder acht het bouwplan verder in lijn met de Beleidsregel voor toepassing van planologische kruimelgevallen (het Kruimelbeleid). Daarin is weliswaar bepaald dat in beginsel geen bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied zijn toegestaan, maar is eveneens vermeld dat ieder geval afzonderlijk zal worden beoordeeld. In het onderhavige geval heeft volgens verweerder de bouw in het voorerfgebied juist de voorkeur, omdat het plan vanuit ruimtelijk perspectief positief is beoordeeld.
Wat vinden partijen in beroep?
2.1
Eisers kunnen zich niet verenigen met de vergunningverlening en hebben daar het volgende tegen aangevoerd. Zij vrezen verkokering van de openbare weg die parallel aan de zijlijn van de woning ligt. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat de uitbouw een bijgebouw betreft. Verweerder is afgeweken van het Kruimelbeleid. Het bouwplan is in strijd met de goede ruimtelijke ordening. De vergunninghouder heeft geen toelichting gegeven aan de stedenbouwkundig adviseur. De vergunningverlening berust niet op een evenwichtige belangenafweging. Er gelden ten onrechte geen welstandseisen in Zuidplas. De vergunninghouder heeft niet aan eisers gecommuniceerd dat hij de omgevingsvergunning aan ging vragen. Eisers zijn ook niet in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de uitbouw te geven. Het geldende bestemmingsplan bevat fouten. Eisers vrezen precedentwerking en waardedaling van hun woning. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat er in de omgeving meer aan- en bijgebouwen zijn die in lijn zijn met de voorgevels van het hoofdgebouw, omdat er alleen inpandige garages zijn. De door verweerder genoemde gevallen waarin eveneens een uitbouw richting openbaar gebied binnen 1 meter tot de perceelsgrens is toegelaten, zijn niet vergelijkbaar met het onderhavige geval.
2.2
Verweerder blijft bij zijn besluiten en voegt daar nog het volgende aan toe. Met betrekking tot de door eisers gevreesde verkokering van de weg, benadrukt verweerder dat hij de toegestane uitbouw bij wijzigingsbesluit 1 heeft verkleind en dat de breedte van de openbare weg niet wijzigt. Verder heeft hij bij wijzigingsbesluit 2, in navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter, onderkend dat ook de zijgevel van een hoekwoning, grenzend aan de openbare weg, als voorgevel moet worden beschouwd. Het vergunde bouwwerk kan door de vorm en omvang onderscheiden worden van de woning en is daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan. Verweerder heeft het vergunde bouwwerk daarom terecht als bijgebouw aangemerkt. Het Kruimelbeleid laat ruimte om af te wijken van het uitgangspunt dat bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied niet zijn toegestaan. Dit wordt per geval beoordeeld. Verweerder acht het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dat de Hunze is aangemerkt als welstandsvrij gebied, brengt volgens verweerder niet met zich dat er geen sprake is van een evenwichtige belangenafweging, aangezien het bouwplan vanwege de afwijking van het bestemmingsplan is voorgelegd aan de stedenbouwkundige. De vergunningaanvraag is gepubliceerd in het regionaal huis-aan-huis-blad van 3 februari 2021. Dat eisers deze publicatie kennelijk hebben gemist, brengt niet met zich dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven. De onderhavige beroepsprocedure leent zich er niet voor eventuele fouten in het bestemmingsplan ter discussie te stellen.
2.3
De vergunninghouder schaart zich achter het standpunt van verweerder.
Wat is het wettelijk kader?
3. Het wettelijk kader staat in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank constateert dat verweerder met het wijzigingsbesluit 1 en het wijzigingsbesluit 2 het bestreden besluit hangende de beroepsprocedure heeft gewijzigd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op deze besluiten. Omdat het wijzigingsbesluit 2 het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit 1 in feite vervangt, beoordeelt de rechtbank eerst het beroep van eisers tegen het wijzigingsbesluit 2.
5. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat er geen sprake is van een uitbouw in de zin van artikel 1.73 van de regels van het bestemmingsplan. Uit deze bepaling volgt dat een uitbouw een gebouw is dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De uitbouw voldoet aan deze voorwaarden. De uitbouw is een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte – de woonkamer en de keuken – is voorzien aan het hoofdgebouw, door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht – alleen al vanwege de beperkte omvang en bouwhoogte in relatie tot de woning – ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Voor zover eisers hebben bedoeld te betogen dat geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk, volgt de rechtbank hen hierin evenmin. Artikel 1.22 van de regels van het bestemmingsplan definieert een bijbehorend bouwwerk als een ‘uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak’. De uitbouw voldoet aan deze definitie. De uitbouw is voorzien tegen de aangebouwde garage van de woning, beschikt over een dak en is net als het hoofdgebouw bedoeld voor woondoeleinden.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en overweegt daartoe als volgt.
6.1
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [3]
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbouw naar zijn verschijningsvorm op een juiste manier aansluit bij het hoofdgebouw en goed in de omgeving past. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat in het betreffende woningblok aan- en bijgebouwen in lijn met de voorgevels van het hoofdgebouw zijn gelegen. Realisatie van de onderhavige uitbouw tot één meter voor de voorgevellijn zou in dat opzicht juist een afwijking in het bebouwingsbeeld opleveren. Dat de overige aan- en bijgebouwen inpandige garages betreffen, zoals door eisers gesteld, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Het gaat voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan immers om de uiterlijke verschijningsvorm van de uitbouw.
6.3
Ten aanzien van de uitbouw richting openbaar gebied aan de zijkant van de woning heeft verweerder in het wijzigingsbesluit 2 uiteengezet dat deze vergunde afwijking van het bestemmingsplan ook voor andere percelen in de wijk is toegelaten, onder verwijzing naar een aantal straatnamen en huisnummers. Eisers hebben gewezen op een aantal verschillen tussen die gevallen en het bestreden bouwplan. Die verschillen nemen echter niet weg dat verweerder ook op andere plaatsen in de wijk een uitbouw tegen de zijgrens richting openbaar gebied heeft toegestaan. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de uitbouw niet tot aan de perceelsgrens gerealiseerd zal worden, maar tot 40 cm daarvoor. Hierdoor kan de haag op de erfafscheiding behouden blijven en wordt er door de uitbouw geen afbreuk gedaan aan het groene karakter. Verweerder heeft ook aan de door eisers gevreesde verkokering van de weg niet meer gewicht hoeven toe te kennen dan hij heeft gedaan, aangezien het bouwplan geen versmalling van de openbare weg met zich brengt. Voor zover eisers vrezen voor precedentwerking, wordt opgemerkt dat in deze procedure alleen de omgevingsvergunning voor deze uitbouw aan de orde is. Ten aanzien van de door eisers gevreesde waardevermindering van hun woning, geldt dat zij de mogelijkheid hebben om verweerder te verzoeken om vergoeding van planschade. Er bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat verweerder bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
6.4
Het betoog van eisers dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het bestreden besluit niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging, slaagt dus niet.
7. Aangezien verweerder op goede gronden aan heeft kunnen nemen dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, heeft hij de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.
8. Het betoog van eisers dat de vergunninghouder geen toelichting heeft gegeven aan de stedenbouwkundig adviseur en dat hij niet aan eisers heeft gecommuniceerd dat hij de omgevingsvergunning aan ging vragen, slaagt niet. Op de vergunninghouder rusten geen dergelijke wettelijke verplichtingen.
9. Dat er geen welstandseisen gelden in Zuidplas, moet in de onderhavige procedure als een gegeven worden beschouwd. Dat het bestemmingsplan op enig punt onverenigbaar is met een hogere norm of relevante feitelijke onjuistheden bevat, is gesteld noch gebleken. Ook deze betogen van eisers slagen dus niet.
10. Ook het betoog van eisers dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen over de uitbouw naar voren te brengen slaagt niet. Verweerder heeft uiteengezet dat de vergunningaanvraag gepubliceerd is in het regionaal huis-aan-huisblad van 3 februari 2021. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om kennis te geven van de aanvraag. [4]
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep van eisers tegen het wijzigingsbesluit 2 is ongegrond. Nu dit beroep niet leidt tot vernietiging van dat besluit, wordt dit besluit onherroepelijk. Hieruit volgt dat aan het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit 1 geen betekenis meer toekomt. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van deze beroepen, ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat eisers in zoverre geen procesbelang meer hebben. In verband hiermee dienen hun beroepen tegen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de uitbouw in stand blijft.
12. Omdat het beroep van eisers aanleiding was om het wijzigingsbesluit 2 te nemen, waarin het door de voorzieningenrechter geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht van €181,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit 2 ongegrond;
  • verklaart de beroepen tegen het besteden besluit en het wijzigingsbesluit 1 nietontvankelijk;
  • gelast verweerder het door eisers betaalde griffierecht van €181,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(..)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(..)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(..)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(..)
Artikel 3.8
Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
Planregels bestemmingsplan Esse-Kleinpolder
1.73
uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.76
voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
14.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
(..)
c. de minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹;
(..)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3. Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
4. Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door.
5. De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
2.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4, eerste lid, van de daarbij behorende bijlage II.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
4.Als bedoeld in artikel 3.8 van de Wabo.