ECLI:NL:RBDHA:2022:89

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
C/09/21/749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft [X] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeisers, omdat hij in een problematische schuldensituatie verkeert. [X] heeft een schuldenlast van € 133.962,- aan dertien schuldeisers en heeft een voorstel gedaan waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel wordt kwijtgescholden. De rechtbank heeft op 3 januari 2022 het verzoek afgewezen, omdat het voorstel onvoldoende gedocumenteerd was en niet het maximaal haalbare aanbod bevatte. De rechtbank concludeerde dat de schuldeisers in redelijkheid het aanbod konden weigeren, gezien de veranderde omstandigheden en de onduidelijkheid over de financiële situatie van [X].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door een bevoegde instantie, maar dat het voorstel niet was aangepast aan de recente omstandigheden. De schuldenlast en de afloscapaciteit waren niet correct weergegeven, en er was onvoldoende bewijs dat het aanbod het uiterste was wat [X] kon bieden. De Belastingdienst en andere schuldeisers hebben hun standpunt niet gewijzigd, en de rechtbank oordeelde dat het onredelijk zou zijn om hen te dwingen in te stemmen met het aanbod.

Het verzoek om een dwangakkoord werd afgewezen, en [X] heeft aangegeven dat hij het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) zal handhaven. De rechtbank zal in een apart vonnis over dat verzoek beslissen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/617850 / FT RK 21/749
vonnis van 3 januari 2022
in de zaak van
[X],
ten tijde van het indienen van het verzoekschrift
wonende te [woonplaats A] en nu wonende te [woonplaats B],
hierna: [X],
tegen

1.Belastingdienst LIC, gevestigd te Heerlen,

2. Belastingdienst Toeslagen,gevestigd te Den Haag,
3. CJIB,gevestigd te Leeuwarden,
4. Advocatenkantoor Charry,vertegenwoordigd door Hettema & Van Bambost Juristen,
gevestigd te Amsterdam,
5. [Z],woon- of verblijfplaats volgens verzoeker onbekend, vertegenwoordigd door Hettema & Van Bambost Juristen,
6. ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door Vesting Finance,
7. Arrow Global Limited, gevestigd te Manchester (VK), vertegenwoordigd door Vesting Finance,
8. CJIB,gevestigd te Leeuwarden, vertegenwoordigd door De Best & Partners gerechtsdeurwaarders en incasso,
hierna: verweersters.
Waar deze zaak over gaat
[X] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeisers wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [X] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank wijst dit verzoek af en legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank vanuit gaat

1.1.
[X] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 133.962,- aan dertien schuldeisers. Het is hem niet gelukt zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van Van der Linden c.s. Bewindvoerders en curatoren heeft hij voor het laatst op 20 september 2020 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 8,8% en aan de gewone
schuldeisers een uitkering ineens van 4,4%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
Verweersters zijn niet akkoord gegaan met dit voorstel. [X] heeft aan hen de volgende schulden:
Naam schuldeiser: vordering: aandeel in totale schuldenlast:
1. Belastingdienst LIC € 4.004,- 2,99%
2. Belastingdienst Toeslagen € 844,- 0,63%
3. CJIB € 2.592,25 1,94%
4. Advocatenkantoor Charry € 658,41 0,94%
5. [Z] € 16.516,97 12,33%
6. ING Bank N.V. € 66.505,- 49,65%
7. Arrow Global Limited € 3.097,30 2,31%
8. CJIB € 4.990,68 3,73%
1.3.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [X] op 13 september 2021 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank verweersters dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [X] zijn behandeld op de zitting van 20 december 2021. Op deze zitting zijn verschenen:
- [X], verzoeker,
- zijn gemachtigde meneer T.P.F. Eisses (Van der Linden c.s. Bewindvoerders en curatoren);
- [gemachtigde A] en [gemachtigde B] namens de Belastingdienst.
2.2.
De overige verweersters zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[X] stelt dat het onredelijk is dat verweersters het aanbod niet aanvaarden. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan. Hij heeft als taxichauffeur gewerkt, maar door corona moest hij daarmee stoppen en een TOZO-uitkering aanvragen. Inmiddels werkt hij weer parttime: hij werkt bij een café als projectleider, en in de vastgoedsector. Volgens meneer [X] krijgen zijn schuldeisers meer met de aangeboden regeling ten opzichte van een uitdeling in de WSNP.
3.2.
De Belastingdienst stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen, die ter zitting zijn aangevoerd. [X] heeft op 13 augustus 2021 van
de Belastingdienst een bedrag ontvangen van € 13.731,-. Hij houdt zijn betalingsverplichtingen niet bij en zijn belastingschulden bedragen inmiddels weer
€ 10.101,-. Ook is onduidelijk of het aanbod het maximaal haalbare is. De omzet van [X] is in het derde kwartaal van 2021 namelijk gestegen naar ruim
€ 47.000,-, terwijl die in 2020 nog € 16.622,- bedroeg.
3.3.
De overige weigerende schuldeisers hebben hun standpunt niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank. Wel is Arrow Global Limited blijkens de brief van 21 september 2021 alsnog akkoord gegaan. Het verzoek inzake het dwangakkoord richt zich dus niet langer tegen deze schuldeiser.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [X] om een dwangakkoord op te leggen af. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemid-deling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie en ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de weigerende schuldeisers weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie, maar voorstel niet voldoende gedocumenteerd
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Het voorstel dat aan de schuldeisers is gedaan, is evenwel niet aangepast aan de omstandigheden die zich inmiddels hebben voorgedaan. Nu niet is gebleken dat de schuldeisers zijn geïnformeerd over de veranderde omstandigheden, is het voorstel onvoldoende gedocumenteerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Gebleken is dat de schuldenlast afwijkt van die ten tijde van de aangeboden regeling.
Op de schuldenlijst bij de zogenoemde “285-verklaring” staat namelijk een totaalbedrag van € 133.962,-, terwijl in de aanbiedingsbrieven van 20 september 2020 een totaalbedrag van € 144.275,14 staat vermeld.
4.3.2.
Daarnaast klopt de berekening van de afloscapaciteit niet meer. In de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) staat als inkomen een TOZO-uitkering van € 1.075,- per maand, maar [X] ontvangt die uitkering niet meer. Uit de dossierstukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat hij (wisselende) inkomsten uit parttime werk heeft. Blijkens een overgelegde arbeidsovereenkomst verdient hij met ingang van
1 november 2021 als projectmanager in de horeca € 2.000,- (bruto) per maand voor 20 uur per week. Daarnaast bemiddelt hij bij de verhuur van woningen en knapt hij woningen op. Dit doet hij tegen betaling. Wat hij sinds het aanbod van 20 september 2020 precies heeft verdiend en wat hij nu verdient, is niet duidelijk geworden.
Ook het in de stukken vermelde huurbedrag van € 250,- per maand is niet meer juist, want ter zitting heeft [X] verklaard dat hij per 1 december 2021 vanwege zijn verhuizing naar Amsterdam een maandhuur heeft van € 1.050,-.
4.3.3.
Vanwege de voormelde wijzigingen en onduidelijkheden is sprake van een achterhaald en onvolledig aanbod. De schuldeisers kunnen niet worden gedwongen akkoord te gaan met een dergelijk aanbod. Alleen al hierom moet het verzoek worden afgewezen. Daar komt het volgende bij.
Belangenafweging
4.4.
Bij 4.2 is een tweede voorwaarde genoemd: de rechtbank moet aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de weigerende schuldeisers weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
4.4.1.
[X] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aanbod het maximaal haalbare is. Hij heeft van de gemeente Amsterdam een saneringskrediet van € 7.000,- gekregen voor de uitvoering van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe dit bedrag is berekend en waarom hij niet een hoger bedrag bedrag heeft kunnen aanbieden. Ter zitting heeft [X] die vragen niet kunnen beantwoorden.
4.4.2.
Een saneringskrediet houdt in dat het aangeboden bedrag ineens wordt uitbetaald aan de schuldeisers. Er wordt in beginsel daarbij geen rekening gehouden met eventuele wijzigingen van inkomsten. Een verzoek om een dwangakkoord dat is gebaseerd op een saneringskrediet kan dus slechts worden toegewezen als vaststaat – of voldoende aannemelijk is – dat de inkomsten niet zullen stijgen. Het saneringskrediet van [X] is gebaseerd op de (achterhaalde) TOZO-uitkering van € 1.075,- per maand. Gesteld noch gebleken is hij niet fulltime kan werken. Integendeel, gelet op voornoemde omstandigheden (werken in loondienst en als zelfstandige) is hij klaarblijkelijk in staat hogere inkomsten te verwerven. Dit blijkt ook uit de opgave van de Belastingdienst dat de omzet van [X] is gestegen van € 16.622,- in 2020 naar ruim € 47.000,- tot en met het derde kwartaal van 2021. Dit maakt dat er niet van kan worden uitgegaan het aanbod dat namens [X] aan de schuldeisers is gedaan het uiterste is waartoe hij financieel in staat moet worden geacht.
4.4.3
[X] heeft in augustus 2021 een bedrag van € 13.731,- van de Belastingdienst ontvangen. Bovendien zijn volgens de Belastingdienst de inkomsten van [X] dit jaar flink gestegen. Niet is gebleken dat dit heeft geresulteerd in (af)betaling van schuldeisers of volledige betaling van lopende verplichtingen. De belastingschulden bedragen inmiddels € 10.101,-. Het is redelijkerwijs voorstelbaar dat de Belastingdienst bij een dergelijke gang van zaken niet wil instemmen met het aanbod. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat slechts 6 van de 13 schuldeisers met het (achterhaalde) aanbod hebben ingestemd en dat die schuldeisers slechts circa 26% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is
dat de Belastingdienst, en de andere schuldeisers die niet hebben ingestemd, in redelijkheid het aanbod van [X] hebben kunnen weigeren. Het verzoek zal dus worden afgewezen. [X] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat WSNP-verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).