ECLI:NL:RBDHA:2022:8908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
SGR 20/7094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om Wlz-indicatie en de procedurele aspecten van niet in behandeling nemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022, in de zaak SGR 20/7094, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een Wlz-indicatie beoordeeld. Eiseres, een Belgische nationaliteit houdende, heeft in Nederland gewerkt en heeft door een val hersenletsel opgelopen. Na een periode van loondoorbetaling ontving zij een WIA-uitkering. Eiseres had eerder een Wlz-indicatie voor onbepaalde tijd, maar deze werd na verloop van tijd omgezet naar een bepaalde tijd en uiteindelijk niet verder behandeld door het CIZ. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat CIZ ten onrechte de aanvraag van eiseres niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat eiseres procesbelang heeft, omdat haar aanvraag niet inhoudelijk is behandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij CIZ opnieuw op de aanvraag van eiseres moet beslissen. De rechtbank benadrukt dat de aanvraag van eiseres moet worden aangemerkt als een aanvraag om een nieuw indicatiebesluit, en dat CIZ dit inhoudelijk moet behandelen. Tevens wordt CIZ veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7094

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: C. Dobma),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

(gemachtigden: mr. S. Kersjes-van Bussel en mr. L.M.R. Kater).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
2. Eiseres woont net over de grens in België. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft sinds 1979 in Nederland gewerkt. In 2016 heeft eiseres door een val hersenletsel opgelopen. Na twee jaar loondoorbetaling is eiseres ontslag verleend. Zij ontvangt sindsdien een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
3.1.
Bij besluit van 12 oktober 2018 (het indicatiebesluit) heeft CIZ aan eiseres een Wlzindicatie verstrekt voor onbepaalde tijd, om gebruik te maken van dagactiviteiten bij zorgaanbieder SWZ in Nederland.
3.2.
Bij besluit van 5 februari 2019 heeft CIZ het indicatiebesluit gecorrigeerd, omdat het indicatiebesluit niet bij het reguliere zorgkantoor terecht is gekomen. Inhoudelijk is het indicatiebesluit niet gewijzigd.
3.3.
Bij besluit van 15 april 2019 heeft CIZ het indicatiebesluit nogmaals gecorrigeerd, door de geldigheidsduur om te zetten van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd (voor een periode van zes maanden, van 6 maart 2019 tot en met 5 september 2019).
3.4.
Bij besluit van 18 oktober 2019 is het indicatiebesluit met zes maanden verlengd (van 6 september 2019 tot en met 5 maart 2020).
3.5.
Op 9 februari 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend om het indicatiebesluit nogmaals te verlengen.
3.6.
Bij besluit van 5 maart 2020 (primaire besluit) heeft CIZ besloten de aanvraag van eiseres niet te behandelen.
3.7.
Met het besluit van 5 oktober 2020 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit) is CIZ bij zijn besluit gebleven.
4. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
5. CIZ heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van CIZ.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
7. De rechtbank beoordeelt of CIZ terecht heeft besloten om de aanvraag van eiseres niet te behandelen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het standpunt van CIZ
9.1.
CIZ heeft besloten om de aanvraag van eiseres niet te behandelen, omdat eiseres al een indicatiebesluit had ontvangen. Dat indicatiebesluit was zes maanden geldig en is bij besluit van 18 oktober 2019 met zes maanden verlengd. Een verdere verlenging is volgens CIZ niet mogelijk, gelet op artikel 5.2.1, vijfde lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz).
9.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat de aanvraag op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgewezen, omdat eiseres ten opzichte van het besluit van 18 oktober 2019 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld.
9.3.
In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat dit niet juist is. De grondslag die verweerder voor ogen had, was artikel 4:5 Awb, eerste lid, onder a, van de Awb. Op voorhand is namelijk al duidelijk dat eiseres niet voldoet aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Eiseres is volgens verweerder namelijk niet aan te merken als ‘verzekerde’ als bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, Wlz en ook de tijdelijke mogelijkheden voor indicatiestelling als verdragsgerechtigde zijn inmiddels (na de eenmalige verlenging van het indicatiebesluit) benut. [1]
9.4.
CIZ heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat zij geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de inhoudelijke afwijzing vanwege het niet voldoen aan de wettelijke criteria. Zelfs als CIZ wel een indicatie voor onbepaalde tijd zou afgeven, dan kan volgens CIZ bovendien niet bereikt worden dat de indicatie in Nederland ook daadwerkelijk kan worden verzilverd.
Het standpunt van eiseres
10. Eiseres betoogt dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag, zodat verweerder haar aanvraag niet met toepassing van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb buiten behandeling heeft mogen laten.
Het oordeel van de rechtbank
Procesbelang
11. Anders dan CIZ betoogt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres procesbelang heeft. Dat eiseres geen inhoudelijke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de argumenten van CIZ waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een verlenging van het indicatiebesluit, is te verklaren doordat CIZ haar aanvraag niet inhoudelijk heeft behandeld. Eiseres heeft belang bij haar beroep, omdat zij daarmee kan bereiken dat haar aanvraag wél (alsnog) inhoudelijk wordt behandeld.
Afwijzing aanvraag
12. CIZ heeft in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan worden afgewezen. Van een eerdere afwijzende beschikking is immers geen sprake. Bovendien heeft CIZ de aanvraag met het primaire besluit niet afgewezen, maar niet in behandeling genomen.
Niet in behandeling nemen aanvraag
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft CIZ in het primaire besluit ten onrechte besloten om de aanvraag van eiseres niet te behandelen. Artikel 4:5, eerste lid, onder a, van Awb maakt het voor een bestuursorgaan mogelijk een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Het gaat daarbij blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van het artikel om gevallen waarin niet is voldaan aan een
procedureel of formeelvereiste voor het indienen van een aanvraag en waarin dat gebrek bovendien herstelbaar is. Indien een aanvraag
inhoudelijkniet voldoet aan de vereisten voor het nemen van het gevraagde besluit, staat de mogelijkheid de aanvraag niet in behandeling te nemen niet open. Indien, zoals CIZ betoogt, direct duidelijk is dat de aanvraag niet voor inwilliging vatbaar is, komt artikel 4:5 van de Awb niet voor toepassing in aanmerking. Dan behoort een inhoudelijke beslissing tot afwijzing van de aanvraag te volgen. [2]
Tussenconclusie
14.1.
De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is in strijd is met artikel 4:6, eerste lid, onder a, van de Awb. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Het primaire besluit is in strijd met artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Awb. De rechtbank zal dit besluit daarom herroepen.
14.2.
Gelet op het ingenomen standpunt van CIZ, is al bekend dat hij, als hij opnieuw (op inhoudelijke gronden) op de aanvraag van eiseres moet beslissen, deze aanvraag zal afwijzen. Dat leidt waarschijnlijk tot een nieuwe procedure. Uit oogpunt van efficiënte geschilbeslechting zal de rechtbank daarom beoordelen of CIZ zich terecht op het standpunt stelt dat een verdere verlenging van de indicatiestelling van eiseres niet mogelijk is.
Is een verdere verlenging van de indicatiestelling van eiseres mogelijk?
15.1.
Volgens CIZ is een verdere verlenging van de indicatiestelling niet mogelijk, omdat artikel 5.2.1, vijfde lid, van het Blz bepaalt dat het indicatiebesluit een maximale geldigheidsduur heeft van zes maanden en slechts eenmalig kan worden verlengd met maximaal zes maanden.
15.2.
Eiseres betoogt dat deze gemaximeerde geldigheidsduur alleen geldt voor situaties waarin een verdragsgerechtigde slechts een bepaalde tijd in Nederland verblijft. Uit de Nota van Toelichting bij artikel 5.2.1 van het Blz blijkt volgens eiseres dat de wetgever heeft willen voorkomen dat er een situatie kan ontstaan dat een persoon op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht heeft op Wlz-zorg maar hiervoor geen indicatie kan ontvangen. Hiervoor is geregeld dat, in gevallen waarin betrokkene na de periode van twee keer zes maanden niet zal kunnen worden aangemerkt als Wlz-verzekerde, wel de mogelijkheid bestaat om een nieuw indicatiebesluit aan te vragen. De uitleg van CIZ dat een verdragsgerechtigde slechts voor maximaal een jaar een indicatie kan krijgen, is volgens eiseres in strijd met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Er is dan immers geen sprake van een gelijke behandeling met de ingezetenen van Nederland.
15.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet is verzekerd op grond van de Wlz, omdat zij geen ingezetene is en ook niet in Nederland werkt. [3] Op grond van artikel 5.2.1, vierde lid, van het Blz, in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004, heeft zij tijdens een verblijf in Nederland echter wel recht op Wlz-zorg, omdat haar een Nederlandse (WIA-)uitkering is toegekend. Zij is dus verdragsgerechtigde. [4] Dit is tussen partijen niet in geschil.
15.3.2.
Uit de Nota van Toelichting blijkt dat met de regeling van artikel 5.2.1, vierde tot en met zesde lid, van het Blz beoogd is de indicatiestelling in situaties zoals die van eiseres en andere zogenoemde “buitenlandgevallen” (zoals grensarbeiders) vast te leggen. Beoogd is om bij die indicatiestelling zoveel mogelijk rekening te houden met de verblijfsduur in Nederland. Het indicatiebesluit heeft daarom een maximale geldigheidsduur van zes maanden, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van (nog eens) maximaal zes maanden. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit is dus gekoppeld aan de tijdelijkheid van het verblijf in Nederland. Een besluit met een geldigheidsduur van enkele jaren ligt niet voor de hand bij personen die slechts enkele weken of maanden in Nederland verblijven. [5]
15.3.3.
Over de periode na afloop van de geldigheidsduur van het indicatiebesluit wordt in de Nota van Toelichting het volgende opgemerkt:
“Een verdragsgerechtigde die na afloop van de geldigheidsduur van zijn besluit nog aanspraak wil maken op een Wlz-verstrekking, kan in beginsel niet meer worden geacht tijdelijk in Nederland te verblijven en zal doorgaans kunnen worden aangemerkt als ingezetene. Dat heeft tot gevolg dat hij verzekerd wordt ingevolge de Wlz en verzekeringsplichtig wordt ingevolge de Zorgverzekeringswet. De (nieuwe) indicatiestelling dient dan te worden gebaseerd op zijn status als AWBZ-verzekerde, met de daarbij horende maximum geldigheidsduur van 15 jaar.
In gevallen waarin betrokkene na die periode niet zal kunnen worden aangemerkt als Wlz-verzekerde, zoals bijvoorbeeld in het geval van een gezinslid van een grensarbeider die in Nederland gebruik maakt van ambulante AWBZ-zorg, bestaat de mogelijkheid om een nieuw indicatie-besluit aan te vragen.
Hierdoor zal niet de situatie kunnen ontstaan dat een persoon op grond van de Verordening of de verzekerde recht heeft op Wlz-zorg maar hiervoor geen indicatie kan ontvangen.” [6]
15.3.4.
Eiseres was na afloop van de geldigheidsduur van haar indicatiebesluit niet aan te merken als ingezetene en daardoor ook niet als Wlz-verzekerde. Op dat moment was het op grond van artikel 5.2.1, vijfde lid, van het Blz weliswaar niet mogelijk om het indicatiebesluit verder te
verlengen, maar uit de Nota van Toelichting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat dan wel de mogelijkheid bestaat om een
nieuwindicatiebesluit aan te vragen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdragsgerechtigden, zoals eiseres, op grond van de artikelen 4 en 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 dezelfde rechten hebben, onder dezelfde voorwaarden, als Nederlandse ingezetenen. Als een in het buitenland wonend persoon op grond van de Verordening recht heeft op Wlz-zorg, maar hiervoor na een periode van twee keer zes maanden geen indicatie meer kan ontvangen, dan zou dat niet het geval zijn. De tijdelijkheid van het verblijf is weliswaar een legitieme reden om de geldigheidsduur van het indicatiebesluit te beperken, maar biedt geen rechtvaardiging om daarna (indien nodig) niet een nieuw indicatiebesluit te nemen. Dat is blijkens de Nota van Toelichting ook niet hoe de regeling bedoeld is. Artikel 5.2.1, vijfde lid, van het Blz staat er ook niet aan in de weg om een nieuw indicatiebesluit te nemen.
15.3.5.
Gelet op het voorgaande stelt CIZ zich dus weliswaar terecht op het standpunt dat een verdere verlenging van de indicatiestelling niet mogelijk was, maar had hij het verzoek van eiseres moeten aanmerken als een aanvraag om een nieuw indicatiebesluit te nemen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. CIZ moet opnieuw (inhoudelijk) beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. CIZ moet de aanvraag van eiseres dus aanmerken als een aanvraag om een nieuw indicatiebesluit te nemen en moet daar inhoudelijk op beslissen.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet CIZ het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. CIZ moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Het beroepschrift is ingediend door een advocaat. De vergoeding daarvoor bedraagt € 759,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 oktober 2020;
- herroept het besluit van 5 maart 2020;
- bepaalt dat CIZ opnieuw op de aanvraag van eiseres moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat CIZ het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt CIZ tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzitter, en mr. C.J. Waterbolk en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag,
[…]
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet langdurige zorg
Artikel 2.1.1
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 2.1.2
Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
Besluit langdurige zorg
Artikel 5.2.1
4 Het CIZ stelt de aanspraak op zorg vast voor in het buitenland wonende personen die verzekerd zijn of met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels … tijdens een verblijf in Nederland recht hebben op verstrekkingen overeenkomst de Nederlandse wetgeving.
5 Het besluit, bedoeld in het vierde lid, houdt rekening met de verwachte verblijfsduur van de zorgvrager in Nederland en heeft een maximale geldigheidsduur van zes maanden, welke eenmalig kan worden verlengd met maximaal zes maanden.
Verordening (EG) nr. 883/2004
Artikel 4 Gelijke behandeling
Tenzij in deze verordening anders is bepaald hebben personen op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.
Artikel 17 Woonplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat
Een verzekerde en zijn gezinsleden die in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat wonen, hebben in de lidstaat van hun woonplaats recht op verstrekkingen die voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend door het orgaan van de woonplaats, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof zij krachtens die wetgeving verzekerd waren.
Artikel 18 Verblijf in de bevoegde lidstaat terwijl de woonplaats in een andere lidstaat ligt -
Bijzondere regels voor gezinsleden van grensarbeiders
1. Tenzij anders is bepaald in lid 2, kunnen de in artikel 17 bedoelde verzekerden en hun gezinsleden de verstrekkingen eveneens tijdens een verblijf in de bevoegde lidstaat verkrijgen. De verstrekkingen worden verleend door en voor rekening van het bevoegde orgaan, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkene in die lidstaat woonde.

Voetnoten

1.Verdragsgerechtigde: in het buitenland wonende personen die met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels dan wel toepassing daarvan krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid tijdens een verblijf in Nederland recht hebben op verstrekkingen overeenkomst de Nederlandse wetgeving. Zie artikel 5.2.1, vierde lid, Blz.
3.Artikel 2.1.1, eerste lid, Wlz.
4.Artikel 5.2.1, vierde lid, Blz en Nota van Toelichting bij het Blz, Stb. 2014, 520, p. 86.
5.Nota van Toelichting bij het Blz, Stb. 2014, 520, p. 86-87.
6.Nota van Toelichting bij het Blz, Stb. 2014, 520, p. 87-88.