Op 6 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielaanvraag van een eiser van Somalische nationaliteit. De eiser had op 14 december 2021 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank verzocht verweerder om binnen drie werkdagen de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, maar verweerder voldeed hier niet aan. In plaats daarvan vroeg verweerder om een spoedbehandeling van een verzoek om voorlopige voorziening, zonder het procesdossier te overleggen. De rechtbank oordeelde dat het niet indienen van de stukken gevolgen zou hebben en verklaarde het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank overwoog dat het opmerkelijk was dat verweerder wel in staat was om een spoedverzoek in te dienen, maar niet om de benodigde processtukken aan te leveren. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 759,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 september 2022, en er is een termijn van één week voor het instellen van verzet tegen deze uitspraak.