ECLI:NL:RBDHA:2022:8935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
SGR 20/8062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen last onder dwangsom opgelegd aan stichting

Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de stichting en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De zaak betreft een beroep van eiser, de echtgenoot van de enig bestuurder van de stichting, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een last onder dwangsom. De stichting was gelast om het gebruik van een woning in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan, met een dreiging van een dwangsom van € 10.000,- bij niet-naleving. Eiser stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen rechtstreeks belang had bij het besluit, aangezien de stichting de juridische eigenaar van de woning was en hij slechts een afgeleid belang had. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. M. Klaus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats] en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, eiser
(gemachtigde: mr. M.G. Evers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (verweerder)

(gemachtigde: mr. M.M. Langeveld).

Procesverloop

In het besluit van 2 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de [Stichting] (de stichting) gelast om binnen zes weken het gebruik van de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] in overeenstemming te (laten) brengen en aansluitend te (laten) houden met het planologisch kader. Geeft de stichting daaraan geen gehoor, dan wel gevolg, dan verbeurt de stichting van rechtswege een eenmalige dwangsom van € 10.000,-.
In het besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank verzocht om een volmacht van eiser waaruit blijkt dat hij mr. M.G. Evers heeft gemachtigd om deze procedure namens hem te voeren. Deze volmacht is overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft gelijktijdig het beroep bekend onder zaaknummer SGR 20/8098 op zitting behandeld, welk beroep is ingesteld door de echtgenote van eiser. In beide zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1
De stichting is eigenaar van de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] (de woning). Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 2 augustus 2019 blijkt dat S. Prelvukaj bestuurder is van de stichting en alleen/zelfstandig bevoegd is. S. Prelvukaj is de echtgenote van eiser.
1.2
Op 11 mei 2019 heeft een inspecteur van verweerder geconstateerd dat in de woning vier of vijf Poolse mannen aanwezig zijn en dat de woning plaats biedt voor 6 slaapplekken. De vier personen die ingeschreven staan op het adres waren niet aanwezig. Bij brief van 6 juni 2019 heeft verweerder meegedeeld dat deze bevindingen een overtreding opleveren en verzocht om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning te staken en gestaakt te houden. Op 10 juli 2019 heeft de inspecteur geconstateerd dat geen gehoor is gegeven aan dat verzoek. Bij brief van 12 juli 2019 heeft verweerder het voornemen om handhavend op te treden kenbaar gemaakt.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder zich gebaseerd op de constateringen van de toezichthouder op 11 mei 2019, 10 juli 2019 en 1 augustus 2019 en aan de stichting een last onder dwangsom opgelegd wegens het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de woning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften (de commissie) van 21 september 2020, het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3.1
Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet is uitgenodigd op een hoorzitting in bezwaar. De uitnodiging die per e-mail naar info@eversjuridischadvies.nl is verstuurd, heeft hem niet bereikt. Hij begrijpt niet waarom de uitnodiging naar dat e-mailadres is verstuurd, omdat zijn gemachtigde met L. Börger, medewerker van verweerder, e-mailcommunicatie heeft gehad via eversjuridischadvies@yahoo.com. Ook per post heeft hij geen uitnodiging ontvangen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op 6 augustus 2020 per e-mail aan info@eversjuridischadvies.nl is uitgenodigd voor de hoorzitting op 1 september 2020. Er is geen foutmelding geweest dat de e-mail niet is aangekomen en volgens de website van de gemachtigde van eiser is dit het juiste e-mailadres. Daarnaast worden de hoorzittingen digitaal gepubliceerd en in het plaatselijke huis-aan-huisblad.
3.3
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat de gemachtigde van eiser op zijn briefpapier zowel het e-mailadres info@eversjuridischadvies.nl als het e-mailadres eversjuridischadvies@yahoo.com gebruikt. Ter onderbouwing van het standpunt heeft verweerder een screenshot van de website van de gemachtigde van eiser overgelegd van 19 januari 2021. Uit dit screenshot blijkt dat het e-mailadres info@eversjuridischadvies.nl is vermeld op de homepage van de website. Gelet hierop mocht verweerder ervan uitgaan dat het e-mailadres info@eversjuridischadvies.nl het juiste e-mailadres van de gemachtigde van eiser is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser dan ook op de juiste wijze uitgenodigd voor de hoorzitting op 1 september 2019.
4.1
Eiser voert aan dat hij een rechtstreeks belang heeft bij het primaire besluit, omdat hij in gemeenschap van goederen is gehuwd met S. Prelvukaj en de woning feitelijk eigendom is van hun kinderen ten behoeve van wie een stichting in het leven is geroepen. Daarnaast treedt hij op als beheerder van de stichting en heeft hij de huurovereenkomsten als verhuurder ondertekend.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen rechtstreeks belang heeft bij het primaire besluit, maar slechts een afgeleid belang. De woning behoort in eigendom toe aan de stichting en S. Prelvukaj is enig bestuurder van de stichting. Uit het uittreksel uit het handelsregister van 2 augustus 2019 blijkt voorts dat S. Prelvukaj exclusief vertegenwoordigingsbevoegd is.
4.3
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon, zoals eiser, een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang hebben. Dit belang moet betrokkene in voldoende mate onderscheiden van anderen en het moet rechtstreeks worden geraakt door het in geding zijnde besluit. De rechtbank stelt vast dat de stichting, als eigenaar van de woning, de overtreder is van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser als overtreder kan worden aangemerkt, dan wel dat zijn belangen op enige wijze rechtstreeks worden geraakt door het primaire besluit. De stellingen dat eiser als verhuurder is vermeld in de huurovereenkomsten van de woning, dat hij in gemeenschap van goederen is getrouwd met S. Prelvukaj en dat de woning feitelijk eigendom is van hun kinderen, kunnen niet leiden tot een ander oordeel nu de stichting immers de juridische eigenaar van de woning is.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het primaire besluit en verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.