In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 20 juni 2022 was afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser afkomstig was uit een veilig land van herkomst. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen, ondanks dat zijn gemachtigde wel aanwezig was. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en geen contact meer had met zijn gemachtigde. Dit leidde tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank baseerde haar beslissing op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van uit wordt gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk had aangevraagd. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.