ECLI:NL:RBDHA:2022:9136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL22.11540 en NL22.11541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige afvalligheid van de islam

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, die vreesde voor vervolging in Iran vanwege zijn afvalligheid van de islam. Eiser had zijn asielaanvraag ingediend op basis van de stelling dat hij geen moslim meer was en dat hij bij terugkeer in Iran gedood zou worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de afvalligheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig had geacht. Eiser had wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn geloofsafval en de redenen daarvoor. Hoewel de rechtbank het betoog van eiser volgde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat hij zich niet had verdiept in de islam, was dit niet voldoende om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de overige tegenwerpingen van verweerder voldoende onderbouwd waren om de afvalligheid ongeloofwaardig te achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Roubos, in aanwezigheid van griffier mr. J.P. Ankum, en is openbaar gemaakt op 12 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.11540 en NL22.11541
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 8 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat er aan deze zaak voorafging
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 21 oktober 2015 zijn eerste asielaanvraag in Nederland gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag op 16 juni 2017 afgewezen, waarbij aan eiser ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn opgelegd. Het beroep tegen de afwijzing heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, op 18 juli 2017 [1] ongegrond verklaard en de Afdeling [2] heeft de uitspraak van de rechtbank op 10 augustus 2017 [3] bevestigd. Vervolgens heeft eiser twee aanvragen gedaan, op zowel 8 oktober 2018 als 4 augustus 2019, om een verblijfsdocument EU/EER te verkrijgen voor verblijf bij mevrouw [naam] . Verweerder heeft de aanvragen afgewezen met als reden dat tussen eiser en zijn echtgenote sprake was een schijnhuwelijk. Bij uitspraak van 29 september 2020 [4] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het beroep tegen de besluiten ongegrond verklaard. Eisers derde aanvraag van 6 mei 2021 voor een verblijfsdocument EU/EER heeft verweerder in het besluit van 2 december 2021 ook afgewezen.
Eisers huidige asielaanvraag
2. Eiser is op 7 mei 2022 aangehouden door de marechaussee en heeft nadat hij in bewaring is gesteld de huidige aanvraag ingediend. Hij legt aan de aanvraag ten grondslag dat hij geen moslim meer is en vreest gedood te worden bij terugkeer in Irak. Eiser is in Nederland, vanwege de persoonlijke vrijheid die hij hier ervaarde, van zijn geloof gevallen. Eiser vreest met name voor zijn broer die hem in 2019 met de dood heeft bedreigd.
2.1
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-afvalligheid van de islam;
-vrees voor familie naar aanleiding van afvalligheid.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De afvalligheid van de islam en de vrees voor familie naar aanleiding van de afvalligheid heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht.
Afvalligheid van de islam
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn afvalligheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Anders dan verweerder stelt, heeft hij consequent verklaard over hoe hij afvallige is geworden. Door de misdaden van IS begon eiser de islam in 2014 al te wantrouwen, maar omdat hij toen nog bij zijn familie woonde, kon hij zich toen niet van de islam afkeren. Pas in Nederland in 2015 speelde de islam geen rol meer in zijn leven en heeft hij er niets meer aan gedaan. In 2018 heeft eiser vervolgens een relatie gekregen met een vrouw die in het begin van de relatie ook de islam niet meer praktiseerde, maar onder druk van haar familie weer religieuzer werd. Verder gaat verweerder er ten onrechte van uit dat er een verband moet zijn tussen eisers kennis van de islam en de gestelde afwending. Ook als iemand geen kennis heeft van de islam kan hij/zij er genoeg van hebben om aan de verplichtingen te voldoen. Dit werpt verweerder dan ook ten onrechte aan hem tegen.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde afvalligheid van de islam niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Allereerst heeft eiser wisselend en tegenstrijdig verklaard over het moment dat hij twijfels heeft gekregen over de islam en wat zijn motief was om van zijn geloof te vallen. Eiser verklaart eerst dat hij twijfels heeft gekregen nadat hij in Nederland was aangekomen in 2015 en hier de vrijheden heeft ervaren. Later verklaart hij dat de bezetting van IS in Irak het keerpunt is geweest, maar ook dat hij pas naar aanleiding van zijn huwelijk in 2018 begon te twijfelen aan de islam. Deze verklaringen vallen niet met elkaar te rijmen. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat eiser ook ongerijmd en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn ervaringen tijdens zijn proces van afwending. Eisers verklaring dat hij er geen gedachtes over had, dat hij al bij de eerste twijfels een heerlijk gevoel heeft ervaren, dat zijn hart gerust werd gesteld en dat hij rust heeft in zijn hoofd, valt niet te rijmen met zijn streng religieuze opvoeding. Daarbij heeft verweerder ook aan eiser mogen tegenwerpen dat hij met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft kunnen maken en concretiseren waar hij voorheen in geloofde en wat er precies is veranderd. Verder volgt de rechtbank ook het standpunt van verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard door eerst te verklaren dat hij zich niet heeft willen uiten tegenover zijn familie omdat hij voor hen vreest, maar zelf in 2019 heeft verteld dat hij niet meer gelovig is. Niet valt in te zien dat hij dit zelf heeft verteld aan zijn familie terwijl dit voor hem gevaarlijk zou kunnen zijn. Hierbij heeft verweerder ook terecht opgemerkt dat het hierbij tevens tegenstrijdig is dat eiser in het gehoor verklaart dat hij drie weken geleden nog met zijn moeder heeft gebeld.
3.2
De rechtbank stelt verder vast dat over het thema ‘’kennis’’, het volgende in de werkinstructie 2022/3 is opgenomen:
''Van afvalligen wordt in algemene zin niet in alle gevallen verwacht dat zij kennis over afvalligheid of van het oude geloof bezitten. Het kan wel zo zijn dat het verkrijgen van nieuwe kennis van het oude geloof heeft bijgedragen aan een ontwikkelende kritische houding en aan de keuze om zich van dat oude geloof af te wenden. Hier dient naar gevraagd te worden en in die gevallen kan ook wel een uitleg van de vreemdeling verlangd worden, bijvoorbeeld over hoe hij deze kennis heeft opgedaan, waarom hij aan deze kennis een bepaalde waarde heeft gehecht, hoe dit zijn kijk op zijn (oude) geloof heeft veranderd en op welke wijze dit heeft bijgedragen aan de geloofsverandering. Het is daarbij van belang om vragen te stellen over de persoonlijke betekenis die iemand hecht aan kennis van het oude geloof, wat die kennis met iemand doet, hoe er tegen afvalligen wordt aangekeken door de maatschappij en wat de vreemdeling daarvan vindt. Ook hierbij geldt dat het authentieke verhaal het uitgangspunt is en het dus afhangt van het individuele asielrelaas hoeveel waarde hieraan gehecht kan worden en welke kennis verlangd kan worden in de individuele situatie.''
De rechtbank volgt het betoog van eiser dat verweerder aan hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij zich niet heeft verdiept in zijn religie (de islam) voordat hij zich daarvan heeft afgewend. Uit eisers verklaringen volgt immers dat de kennis van de islam in zijn geval geen rol heeft gespeeld om zich van dat geloof af te wenden, maar hij zich met name van de islam heeft afgewend vanwege de vrijheden die hij in Nederland heeft ervaren. Dit kan echter niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden, nu verweerder met de tegenwerpingen zoals weergegeven onder 3.1 voldoende heeft onderbouwd waarom de afvalligheid niet geloofwaardig wordt geacht.
Melden bij de marechaussee
4. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij pas in bewaring een asielaanvraag heeft gedaan. Uit het voornemen en het besluit blijkt echter dat dit geen zelfstandige afwijzingsgrond is. Het gaat slechts om een opmerking die verweerder voorafgaand aan de gehele beoordeling van het asielrelaas heeft gemaakt. Deze beroepsgrond behoeft dus geen verdere bespreking meer, nu hetgeen eiser hier over heeft aangevoerd niet kan leiden tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gezien de beslissing van de rechtbank over het beroep van eiser, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL17.3348.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zaaknummer: 201705969/1/V2.
4.AWB 19/9253 en AWB 20/2126.