ECLI:NL:RBDHA:2022:9192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
22_4505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp. Het primaire besluit, genomen op 4 juli 2022, verplichtte verzoeker om een illegaal in gebruik genomen strook gemeentelijk grondgebied te ontruimen voor 3 augustus 2022, met een dwangsom van € 500,- per week bij niet-naleving. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar trok dit verzoek in nadat verweerder op 27 juli 2022 had bevestigd dat de begunstigingstermijn werd verlengd tot de beslissing op bezwaar. Verzoeker vroeg vervolgens om vergoeding van de proceskosten, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij verweerder had verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen voordat hij het verzoek indiende. Hierdoor werd het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4505
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde mr. P. van der Meer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp, verweerder

(gemachtigde: R. de Graaf).

Procesverloop

In het besluit van 4 juli 2022 (primair besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om de door hem illegaal in gebruik genomen strook gemeentelijk grondgebied, naast [adres] [nummer] te [plaats] uiterlijk op 3 augustus 2022 te ontruimen en ontruimd te laten, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week of gedeelte van een week dat niet of niet volledig aan de last wordt voldaan, met een maximum van € 5.000,-.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 27 juli 2022 bevestigd dat de begunstigingstermijn vermeld in het primaire besluit van 4 juli 2022 wordt verlengd tot de beslissing op bezwaar is genomen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op dezelfde dag het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Een reactie van verweerder is uitgebleven.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3.1
Nu verweerder in zijn e-mail van 27 juli 2022 heeft meegedeeld dat de begunstigingstermijn, die op 3 augustus 2022 zou aflopen, is verlengd tot de beslissing op bezwaar, is verweerder aan verzoeker tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3.2
De voorzieningenrechter ziet echter onvoldoende aanleiding om over te gaan tot een veroordeling in de proceskosten. Daarbij is van belang dat niet gebleken is dat verzoeker, alvorens het verzoek bij de rechtbank in te dienen, verweerder heeft verzocht de in het primaire besluit gestelde begunstigingstermijn te verlengen tot na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoeker onnodig een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld.
4. Het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen wordt dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. Evenmin bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.