ECLI:NL:RBDHA:2022:9218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
NL22.17251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de maatregel van bewaring van een Hongaarse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Hongaarse vreemdeling, eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 1 september 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 7 september 2022, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, werd hij bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin, en was er een tolk aanwezig, A. Visser-Szendi. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S. Ben Ahmed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank oordeelde dat de zware en lichte gronden die door verweerder zijn aangevoerd, voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. Eiser had volgens de rechtbank voldoende tijd gehad om Nederland te verlaten, maar had deze termijn ongebruikt laten verstrijken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17251

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is A. Visser-Szendi verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en de Hongaarse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3b, 3c en 3i en de lichte gronden 4a, 4c, 4d en 4e zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling. Eiser is op 30 augustus 2022 op het politiebureau geweest. Daar is hem verteld dat hij Nederland op 31 augustus 2022 moest verlaten. Eén dag later is eiser staande gehouden op een plek waarvan bekend is dat daar vaker dak- en thuisloze verblijven. Eiser is niet in staat geweest om zijn vertrek binnen één dag te realiseren. Gelet op voornoemde omstandigheden is eiser van mening dat verweerder hem langer de tijd had moeten gunnen om zelfstandig uit Nederland te vertrekken.
5. De rechtbank volgt eiser niet. Met het besluit van 18 juli 2022 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Uit dit besluit volgt ook dat eiser Nederland binnen één maand moet verlaten. Het besluit is volgens het bijbehorende uitreikingsblad op 31 juli 2022 aan eiser uitgereikt. Dit betekent dat eiser vanaf dat moment één maand de tijd heeft gehad om zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Deze termijn is op 31 augustus 2022 ongebruikt verstreken, waarna verweerder eiser op 1 september 2022 om 2:25 uur heeft staandegehouden. [1] Gelet hierop en in aanmerking genomen wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, heeft verweerder geen lichter middel hoeven toe te passen.

Conclusie

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Volgens het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht van 1 september 2022.