ECLI:NL:RBDHA:2022:922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
20/6870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging loongerelateerde uitkering naar loonaanvullingsuitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de wijziging van haar loongerelateerde uitkering naar een loonaanvullingsuitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres betwist de medische grondslag van het primaire besluit, dat op 23 januari 2020 is genomen, en stelt dat zij onderzocht had moeten worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat eiseres niet is gezien door een verzekeringsarts in de procedure die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
de korpschef van politie, te Apeldoorn
(gemachtigde: C.I. Postma).

Procesverloop

In het besluit van 23 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 26 april 2020 gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar.
In het besluit van 18 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft het beroep gehandhaafd tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Op grond van artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank constateert dat niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres omdat verweerder haar niet als volledig arbeidsongeschikt beschouwt. Niet is gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij het beoordelen van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep van eiseres tegen het alsnog genomen besluit inhoudelijk beoordelen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Eiseres was werkzaam als generalist bij de Politie Hollands Midden voor 38 uur per week toen zij zich op 13 februari 2017 ziek meldde. De aanleiding hiervoor waren problemen in haar persoonlijk leven en incidenten waarmee zij tijdens haar werk te maken kreeg. Er is sprake van een door de werkgever erkende beroepsziekte, namelijk een posttraumatische stressstoornis (PTSS). In het kader van de aanvraag voor een WIA-uitkering heeft verzekeringsarts Broekhuizen eiseres op 15 maart 2019 onderzocht, waarna op 24 juni 2019 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld en een arbeidsdeskundig onderzoek volgde waarbij geen passende functies werden gevonden. Op grond hiervan ontving eiseres met ingang van 11 februari 2019 een WIA-uitkering, te weten een loongerelateerde uitkering in het kader van de werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 25 april 2020 stopgezet en eiseres met ingang van 26 april 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Naar aanleiding van de melding van eiseres dat zij toegenomen klachten heeft, is een medisch rapport uitgebracht, gevolgd door een arbeidsdeskundige rapportage. Hierna heeft verweerder in een “voornemen besluit” bericht dat eiseres voor 38% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nadere rapportages uitgebracht. In het bestreden besluit heeft verweerder op grond hiervan de beslissing tot omzetting van de uitkering naar een WGA-loonaanvullingsuitkering gehandhaafd, maar het arbeidsongeschiktheidspercentage bijgesteld naar 66,32%.
4. Eiseres kan zich hierin niet vinden.
In de eerste plaats is zij het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Eiseres voert aan dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als gevolg waarvan zij in aanmerking zou moeten komen voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De medische situatie van eiseres is gelijk aan de situatie zoals die was ten tijde van de WIA-beoordeling op 24 juni 2019 als gevolg waarvan zij voor 80 tot 100 % arbeidsongeschikt werd bevonden. In de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit wordt volgens eiseres te weinig rekening gehouden met haar beperkingen, die recent ook nog zijn toegenomen en bovendien blijvend zijn. Eiseres verwijst hiervoor naar de informatie van haar behandelend psychotherapeut Kolkena van 28 november 2019, die zij ook reeds in de bezwaarfase had ingebracht.
Ten tweede is volgens eiseres geen sprake geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Aan de medische rapportage van 2 april 2020 noch aan de rapportage van 11 november 2020 is een lichamelijk of psychologisch onderzoek door de verzekeringsarts voorafgegaan. Beide verzekeringsartsen hebben eiseres niet zelf onderzocht om haar klachten in kaart te brengen. Bovendien heeft de hoorzitting op bezwaar niet plaatsgevonden in aanwezigheid van een verzekeringsarts, terwijl eiseres daar wel om had verzocht.
Tot slot trekt eiseres de uitkomsten van het arbeidsdeskundig onderzoek in twijfel, omdat eerder (bij toekenning van de uitkering in 2019) geen passende voorbeeldfuncties werden gevonden en nu – op grond van inhoudelijk dezelfde FML – wel. Gelet op haar beperkingen is zij ook niet in staat de geduide functies te verrichten, aldus eiseres.
5. De rechtbank komt aan de hand van de beroepsgronden tot de volgende beoordeling.
5.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de conclusies in deze rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet aan de eisen voldoet.
5.2
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat het achterwege laten van eigen onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet hoeft te betekenen dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. [1] Evenmin is in alle gevallen de aanwezigheid van een verzekeringsarts bij de hoorzitting op bezwaar vereist. [2]
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] blijkt echter dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, het uitgangspunt geldt dat een betrokkene in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact gezien moet worden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hiervan kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5.3
Verzekeringsarts Broekhuizen heeft eiseres op 15 maart 2019 (aanvraag WIA-uitkering) onderzocht. Zij verwijst vervolgens in haar rapport van 24 juni 2019 naar de psychiatrische expertise die in het kader van dit onderzoek werd opgesteld en waaruit blijkt van een PTSS en een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis. De verzekeringsarts haalt uit dit expertise-rapport aan:
“Van belang daarbij is dat de aanwezigheid van subjectieve klachten niet automatisch leidt tot de aanwezigheid van geobjectiveerde beperkingen. Evenmin hoeft de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis in alle gevallen te leiden tot al dan niet ernstige beperkingen in het functioneren. Het feit dat betrokkene niettemin subjectieve klachten ervaart ten aanzien van het verrichten van arbeid is dan ook eerder op te vatten als uiting van ziektegedrag of coping dan als uiting van een psychiatrisch ziektebeeld.”
Er wordt een positieve verandering van de belastbaarheid verwacht nadat de behandeling is afgerond. Een exacte termijn is daarbij niet aan te geven, omdat eiseres nog met behandeling moet starten. De verzekeringsarts vermeldt dat een medisch heronderzoek wenselijk kan zijn per augustus 2020 ter beoordeling van de actuele belastbaarheid. Zij concludeert in dit rapport tot verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en legt haar bevindingen vast in een FML waarin voor tien onderdelen beperkingen worden aangenomen.
5.4
Nadat eiseres zich bij verweerder gemeld had met toegenomen klachten, heeft verzekeringsarts Broekhuizen op 2 april 2020 gerapporteerd op grond van dossierstudie. Zij heeft daarbij de medische informatie van psychotherapeut Kolkena van 28 november 2019 die eiseres had overgelegd, betrokken.
De verzekeringsarts verwijst in haar rapport opnieuw naar de bevindingen uit de psychiatrische expertise zoals verwoord in het rapport van 24 juni 2019 en hierboven aangehaald. Vervolgens concludeert zij dat er geen sprake meer is van forse beperkingen op het mentale vlak. De restklachten lijken een uiting van ziektegedrag of coping en niet van een psychiatrisch ziektebeeld. De urenbeperking vervalt en verbetering van de belastbaarheid is volgens de verzekeringsarts niet uitgesloten. Zij heeft een nieuwe FML opgesteld waarin voor twee onderdelen beperkingen worden aangenomen.
5.5
De verzekeringsarts bezwaar en beroep – die niet op de hoorzitting aanwezig was en eiseres niet op een spreekuur heeft gezien – heeft gerapporteerd op 11 november 2020.
Anders dan de primaire verzekeringsarts concludeert hij dat er geen grond is voor het aannemen van minder beperkingen dan op 24 juni 2019. Hij verwijst daarvoor naar de restklachten waarvan de behandelend psychotherapeut melding maakt. Het gaat hierbij om klachten die niet zijn verminderd na psychotherapie of medicamenteuze behandeling. Daarom komt hij tot de conclusie dat dezelfde beperkingen gelden als in de FML van 24 juni 2019 werden aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts stelt een nieuwe FML op die hiermee inhoudelijk overeenkomt.
5.6
De rechtbank constateert dat eiseres reeds in bezwaar heeft aangevoerd dat haar medische situatie niet is verbeterd, dat er sprake is van forse restklachten en dat de behandeling onvoldoende resultaat had. Dit heeft zij onderbouwd met informatie van behandelend psychotherapeut Kolkena, die haar daarin diagnosticeert met “PTSS, gedeeltelijk in remissie”. Eiseres heeft verzocht om een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts om de noodzakelijke volledige heroverweging in bezwaar te kunnen bewerkstelligen.
5.7
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen de informatie van de psychotherapeut – die wel expliciet rept over de thuissituatie, maar geen concrete conclusies trekt voor de arbeidssituatie – betrekken bij hun onderzoek, maar eiseres geen van beiden zelf hebben onderzocht in het kader van de omzetting van de loongerelateerde uitkering naar een loonaanvullingsuitkering. Het laatste spreekuurcontact met een verzekeringsarts van verweerder dateert van 15 maart 2019. Evenmin is tegemoet gekomen aan het verzoek van eiseres de hoorzitting te laten plaatsvinden in aanwezigheid van een verzekeringsarts.
De rechtbank constateert dat eiseres in het geheel niet is onderzocht of is gezien door een verzekeringsarts in de procedure die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Nu eiseres de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd heeft betwist, is het uitgangspunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres zelf had moeten onderzoeken.
5.8
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag – in lijn met het onder 5.2 vermelde uitgangspunt – of de verzekeringsarts bezwaar en beroep een deugdelijke motivering geeft voor het afzien van een spreekuurcontact. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.8.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep schaart zich achter de afweging van de primaire verzekeringsarts om geen spreekuurcontact te laten plaatsvinden en die – kort gezegd – inhoudt dat de medische informatie in het dossier voor zich spreekt. Daarbij concludeert hij dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van een ziektebeeld dat in ernst is toegenomen, of dat de belastbaarheid anders zou zijn dan op 24 juni 2019. Hij stelt in zijn aanvullende rapportage van 3 februari 2021 dat een extra onderzoek van eiseres in het kader van onderhavig conflict met verweerder de gevolgen van de conflictsituatie zal dragen en dat hij daarom geen waarde toekent aan enig extra onderzoek, waarbij hij besluit met de conclusie dat de belastbaarheid bekend is.
5.8.2
De rechtbank is van oordeel dat deze overwegingen niet kunnen worden gekwalificeerd als een deugdelijke motivering voor het afzien van spreekuurcontact in de bezwaarfase.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat met zijn conclusie dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van een verergerd ziektebeeld en dat om die reden van spreekuurcontact wordt afgezien, voorbij aan het doel van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De informatie van de behandelend psychotherapeut had juist aanleiding moeten zijn om te onderzoeken welke gevolgen de gestelde diagnose – PTSS gedeeltelijk in remissie – en de hiermee verband houdende gezondheidsklachten hebben voor de belastbaarheid van eiseres.
Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat reeds in de medische rapportage van 24 juni 2019 (WIA-aanvraag) de wenselijkheid van een heronderzoek in augustus 2020 ter beoordeling van de actuele belastbaarheid werd benoemd. Uit de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt niet waarom die wenselijkheid niet meer bestond ten tijde van de heroverweging in bezwaar.
5.9
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onzorgvuldig is nu verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom eiseres niet is gezien door een verzekeringsarts. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, behoeft – gelet op het voorgaande – geen bespreking.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3340
2.Zie CRvB 13 maart 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE1875
3.Zie CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491 en CRvB 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3031