ECLI:NL:RBDHA:2022:9220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
NL22.17250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht tevens om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 7 september 2022, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft hij zich laten bijstaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. Eiser voerde aan dat hij voornemens was zelfstandig naar Duitsland terug te keren, maar dat dit door een treinstaking niet mogelijk was. Hij stelde dat hij over voldoende middelen beschikte om deze terugkeer te bekostigen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser geen medewerking had verleend aan het gehoor en dat uit de proces-verbalen bleek dat hij niet over de gestelde middelen beschikte.

De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat verweerder in zijn besluit voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast. Het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17250

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3b, en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling omdat eiser voornemens was om zelfstandig terug te keren naar Duitsland. Dit is niet gelukt door de treinstaking van de afgelopen periode. Eiser stelt in het bezit te zijn van 100 euro, zodat hij ook de middelen had om naar Duitsland te vertrekken. Gelet op voornoemde omstandigheden is eiser van mening dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om zelfstandig uit Nederland te vertrekken.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtseed opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van gehoor van 1 september 2022 volgt dat eiser geen medewerking heeft verleend aan dit gehoor. Daarnaast blijkt uit het vertrekgesprek van 2 september 2022 dat eiser weigert om terug te keren naar Duitsland. Uit het op ambtseed opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 31 augustus 2022 blijkt dat bij de fouillering van eiser 25 euro is aangetroffen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat eiser de beschikking had over 100 euro zoals ter zitting is gesteld. De enkele stelling ter zitting van eiser dat hij zelf heeft willen vertrekken, maar dat dit door externe factoren werd belemmerd is onvoldoende om niet uit te gaan van de op ambtseed opgemaakte proces-verbalen en het vertrekgesprek van 2 september 2022, waaruit juist volgt dat eiser niet voornemens was om zelfstandig terug te keren en daarbij ook niet over voldoende middelen beschikte om deze terugkeer te bekostigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast.

Conclusie

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.