ECLI:NL:RBDHA:2022:9221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
NL22.16798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2022, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd, behandeld. Eiser heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin, en een tolk, A. Cherradi, was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft betwist dat de zware gronden 3a, 3b en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag gelegd konden worden. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de zware gronden 3a, 3b, en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft enkel de zware grond 3b en lichte grond 4c betwist. De zware gronden 3a en 3d en de lichte gronden 4a, 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat het significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van 3b en 4c behoeft derhalve geen bespreking meer.
4. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, namelijk een meldplicht. Eiser heeft bij vrienden kunnen verblijven en heeft zijn best gedaan om niet in aanraking met justitie te komen. In deze omstandigheden had verweerder aanleiding moeten zien om aan hem een meldplicht op te leggen.
5. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt kunnen stellen dat het adres van de verblijfplaats van eiser niet bij verweerder bekend is. Dit heeft eiser ook niet betwist. Verder heeft eiser zich niet gemeld tijdens zijn gestelde verblijf bij deze vrienden. Eiser is pas in beeld gekomen bij verweerder door zijn staande houding in verband met vermeend rijden zonder vervoersbewijs in de trein. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee, in samenhang gelezen met de maatregel van bewaring, voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast.

Conclusie

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.