In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2022, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd, behandeld. Eiser heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin, en een tolk, A. Cherradi, was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft betwist dat de zware gronden 3a, 3b en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag gelegd konden worden. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.