In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Frankrijk voordat er op zijn beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat het beroep van verzoeker niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft het belang van verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder laten wegen dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. J. de Winter als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op de website van de Rechtspraak.