6.3.De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit beleid consequent heeft toegepast. Verweerder heeft in het bestreden besluit dus terecht geweigerd om op grond van de Declaratieregeling alsnog bijzondere bijstand te verstrekken. De aanvraag voor de tegemoetkoming had namelijk in de periode van 1 januari 2019 tot 1 juli 2019 moeten worden ingediend. De aanvraag van 31 december 2019 is dus te laat ingediend. Daarnaast was de regeling ten tijde van de aanvraag reeds vervallen. Eiser heeft ter zitting nog betoogd dat de Declaratieregeling aanvankelijk tot in 2020 zou gelden, maar dit blijkt niet uit de publicatie van de Beleidsregels in het gemeenteblad van 6 februari 2019. Ook daarin was de vervaldatum van de Declaratieregeling al op 1 juli 2019 bepaald.
7. Eiser doet met zijn verwijzing naar de correspondentie met een gemeenteraadslid van de gemeente Leiden een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de correspondentie met het gemeenteraadslid blijkt namelijk niet dat verweerder aanvragen voor een tegemoetkoming in 2019 ook zou toekennen als deze zijn ingediend na het vervallen van de Declaratieregeling op 1 juli 2019, nog daargelaten dat het gemeenteraadslid geen vertegenwoordiger is van verweerder. Van toezeggingen of andere uitlatingen waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat verweerder alsnog een tegemoetkoming zou verstrekken, is dan ook geen sprake.
8. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser blijkt uit de correspondentie van het gemeenteraadslid dat andere bewoners van de gemeente Leiden eind 2018 op de hoogte zijn gesteld van het vervallen van de Declaratieregeling per 1 juli 2019. Eiser is bekend bij verweerder en heeft al meerdere jaren van de Declaratieregeling gebruikgemaakt. Hij had dus volgens eiser ook op de hoogte moeten worden gesteld van het vervallen daarvan. Dit betoog van eiser slaagt niet. Ten eerste is niet gebleken van vergelijkbare gevallen van personen die ook in december 2019 een beroep op de Declaratieregeling hebben gedaan en van wie de aanvraag wel is toegewezen. Verder is het eisers eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn en te blijven van de geldende beleidsregels van verweerder. Verweerder is niet verplicht eiser hierover te informeren. De Beleidsregels, waaronder de bepaling over het vervallen van de Declaratieregeling per 1 juli 2019, zijn openbaar gemaakt. Eiser kon hier dus van op de hoogte zijn.
9. Voor zover eiser met zijn betoog dat hij niet bekend was met het aflopen van de regeling een beroep doet op de afwijkingsbevoegdheid van artikel 20 van de Beleidsregels, leidt dat evenmin tot een ander oordeel. Op grond van dat artikel kan verweerder ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen. Niet is gebleken dat toepassing van de termijnen uit de Declaratieregeling voor eiser, door zijn onbekendheid daarmee, bijzonder onredelijke gevolgen heeft.
10. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van wat eiser ter zitting nog heeft aangevoerd over de berekening van zijn inkomen door verweerder in het bestreden besluit. Verweerder heeft deze berekening gemaakt in het kader van de Individuele Inkomenstoeslag. De aanvraag van 31 december 2019 die hier ter beoordeling voorligt, is echter geen aanvraag om Individuele Inkomenstoeslag, maar om bijzondere bijstand. Verweerder heeft het inkomen van eiser niet aan de afwijzing van deze aanvraag ten grondslag gelegd.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Overschrijding van de redelijke termijn
13. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).