ECLI:NL:RBDHA:2022:9239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
21/354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak hebben de erven van [A] een herzieningsverzoek ingediend bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met betrekking tot een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay. Dit verzoek is eerder afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd. De rechtbank heeft op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers, als erfgenamen van hun vader, niet konden aantonen dat er nieuwe feiten waren die hun recht op de uitkering konden onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van 6 mei 2019 niet als een eerste aanvraag kon worden beschouwd, maar als een herhaalde aanvraag, en dat de eerdere afwijzing van 22 juni 2016 onherroepelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ingebrachte bewijsstukken, waaronder een groepsfoto en een verklaring van mevrouw [B], niet voldoende waren om de claim van eisers te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de minister om het herzieningsverzoek af te wijzen, terecht was en dat er geen aanleiding was om dit besluit als evident onredelijk aan te merken. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2022 in de zaak tussen

de erven van [A] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. L.L.A.M. Rijpkema),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: A.L. van de Wiel).

Procesverloop

Verweerder heeft met het besluit van 16 augustus 2019 het verzoek van eisers van 6 mei 2019 om het besluit van 22 juni 2016 te heroverwegen afgewezen.
Met het bestreden besluit van 8 december 2020 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2022 op zitting behandeld. Eisers: [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] hebben hieraan deelgenomen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben als erfgenamen van hun vader, [A] , op 20 januari 2016 een aanvraag ingediend voor de toekenning van een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay [1] . Deze regeling geeft de voorwaarden voor de toekenning van een eenmalige uitkering aan de persoon die als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement en aan wie gedurende de Japanse bezetting in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 geen dan wel niet volledig salaris is uitbetaald. Wanneer deze persoon op of na 15 augustus 2015 is overleden hebben diens erfgenamen recht op backpay.
2. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Eisers hebben geen bezwaarschrift ingediend zodat de afwijzing onherroepelijk is.
3. Eisers hebben verweerder op 6 mei 2019 gevraagd om nogmaals te kijken of zij recht hebben op deze eenmalige uitkering. Verweerder heeft dit verzoek om herziening bij besluit van 16 augustus 2019 afgewezen, omdat eisers geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben aangedragen zoals is vereist op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat is het standpunt van eisers?
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun verzoek van 6 mei 2019 moet worden gezien als een eerste aanvraag, omdat zij verweerder per brief van 18 mei 2016, dus binnen een maand na de beschikking, hebben gevraagd om opschorting van de bezwaarprocedure in verband met de complexiteit van de zaak en het feit dat er nog een aantal zaken moest worden uitgezocht. Verweerder heeft niet gereageerd op dit uitstelverzoek en het had op de weg van verweerder gelegen om eisers duidelijk te maken dat wanneer niet binnen de bezwaartermijn wordt gereageerd, zij het risico lopen rechten te verspelen.
Mocht de aanvraag worden gezien als een herhaalde aanvraag dan hebben eisers genoeg bewijsmiddelen aangedragen waaruit blijkt dat [A] in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 als militair werkzaam is geweest bij het Nederlands-Indisch leger en hiervoor niet dan wel niet volledig betaald kreeg.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast het uitstelverzoek van eisers van 18 mei 2016 vóór het besluit van 22 juni 2016 aan verweerder is verstuurd en dus niet na dit besluit zoals eisers stellen. In het besluit staat op welke wijze en binnen welke termijn het bezwaarschrift moet worden ingediend. Het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op het uitstelverzoek van eisers, maakt niet dat eisers geen bezwaar hoefden te maken. Het lag op de weg van eisers zelf om hun rechten veilig te stellen en - ongeacht het uitblijven van een reactie aan de zijde van verweerder - bezwaar te maken. Het verzoek van 6 mei 2019 kan niet als een eerste aanvraag worden gezien. Dat het om een herhaalde aanvraag gaat blijkt ook uit hetgeen eiser in hun aanvraag schrijven. Zij vragen immers om het eerdere besluit te heroverwegen.
6. Verweerder heeft in deze zaak artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast. Dit artikel bepaalt - kort gezegd - dat wanneer er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit. De rechtbank moet in dit geval beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank vindt dat er inderdaad geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan is dat in beginsel genoeg om het herzieningsverzoek af te wijzen. Maar de rechtbank kan in zo’n geval aan de hand van de beroepsgronden wel tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank toetst dan of verweerder de betreffende regels juist heeft toegepast.
7. De vraag is dus of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken. Eisers hebben in de bezwaarprocedure geen nieuwe gegevens naar voren gebracht waaruit blijkt dat hun vader in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 in dienst is geweest van het Nederlands-Indisch Gouvernement en hiervoor niet dan wel niet volledig betaald kreeg. Uit de groepsfoto die door eisers is ingebracht als bewijsstuk blijkt niet dat [A] in 1941 al in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement. Ten eerste staat niet vast uit welke periode de foto afkomstig is. De enkele vermelding van de datum september 1941 op de foto, is onvoldoende om dit aan te nemen. Ook kan niet worden vastgesteld dat [A] op de foto te zien is. De foto is daarvoor op te grote afstand genomen en van te slechte kwaliteit. De ingebrachte verklaring van mevrouw [B] kan ook niet als nieuw feit worden aangemerkt. Deze verklaring is ten eerste niet door haar zelf ondertekend. En vaststaat dat zij op [geboortedag] 1938 is geboren, wat betekent dat zij in de periode waarover zij verklaard nog heel jong was (3 tot 7 jaar oud). Naar het oordeel van de rechtbank kan aan haar verklaring, alleen al vanwege haar toenmalige leeftijd, geen waarde worden gehecht.
8. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het besluit van 22 juni 2016 als evident onredelijk aan te merken. Dit besluit is uitgebreid en deugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het herzieningsverzoek op goede gronden heeft afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 december 2015 houdende regels met betrekking tot het toekennen van een eenmalige uitkering aan de persoon die als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement en aan wie gedurende de Japanse bezetting in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 geen dan wel niet volledig salaris is uitbetaald, gepubliceerd in de Staatscourant 2015, nr. 47434.