ECLI:NL:RBDHA:2022:9251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
21/8181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan naamloze N.V. door de minister van Infrastructuur en Waterstaat na niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een naamloze N.V. als eiseres en de minister van Infrastructuur en Waterstaat als verweerder. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 2.500,- die aan de eiseres is opgelegd. De achtergrond van de zaak ligt in een controle door de politie op het motorvrachtschip Somtrans V, waaruit bleek dat er een tekort was aan personeel, specifiek één lichtmatroos. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 20 augustus 2020, maar dit bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard bij het bestreden besluit van 14 december 2021. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 25 juli 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van eiseres geen gronden van bezwaar heeft ingediend binnen de gestelde termijn. De kernvraag was of de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen, wat afhankelijk was van de kenbaarheid van voldoende bereikbaarheid per e-mail, zoals geregeld in artikel 2:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de gemachtigde van eiseres voldoende bereikbaar was via het opgegeven e-mailadres, en dat de brief van de minister op 24 september 2020 tijdig was verzonden. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

de naamloze [eiseres] N.V.,

statutair gevestigd in [vestigingsplaats], België, eiseres
(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: W.P. van Kooten).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd.
Bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 27 maart 2019 heeft een toezichthouder van de politie een controle uitgevoerd op het motorvrachtschip Somtrans V. In het boeterapport is vermeld dat op het schip sprake is van een tekort van één lichtmatroos.
Bij het primaire besluit heeft verweerder daarom aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.500,-.
2. De gemachtigde van eiseres heeft per e-mail bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een termijn te bepalen om het bezwaar nader te motiveren.
3. Omdat eiseres geen gronden van bezwaar heeft ingediend, heeft verweerder het bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
4. Verweerder stelt dat de gemachtigde van eiseres per brief van 24 september 2020 een termijn tot 23 oktober 2020 is gegeven voor de indiening van de gronden van bezwaar.
5. Eiseres stelt dat zij geen gronden van bezwaar heeft ingediend, omdat verweerder haar geen hersteltermijn heeft gegeven. Om deze reden is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Niet in geschil is dat de gronden van bezwaar buiten de in de e-mail van
24 september 2020 genoemde termijn zijn ingediend. De kernvraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de termijn met genoemde e-mail is aangevangen. Dat is alleen het geval indien aan artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. Op grond van dit artikel kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
7. Kenbaarheid van voldoende bereikbaarheid per e-mail kan uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:14 van de Awb volgt dat de enkele vermelding van een e-mailadres in een brief daarvoor niet voldoende is. [1] Andere omstandigheden, zoals eerdere correspondentie per e-mail met de geadresseerde kunnen wel voldoende zijn. [2]
8. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat brieven en besluiten tijdens de Coronaperiode zo veel mogelijk per e-mail werden verzonden, waarbij automatisch een verzoek om ontvangstbevestiging werd gedaan. Verweerder stelt dat de brief aan de gemachtigde van eiseres per e-mail van 24 september 2020 om 14:20:00 uur is verzonden naar het e-mail adres van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft kunnen aannemen dat de gemachtigde van eiseres bereikbaar was via dit e-mailadres, omdat dit e-mailadres is vermeld in de zienswijze en in het bezwaarschrift (productie 5 en 8 van het dossier). Het e-mailadres staat in het tekstblok met de gegevens van het dossier. Eerst is de dossiernaam, het dossiernummer en de referentie van verweerder vermeld. Vervolgens is na ‘Behandeld door: mr. M.J. van Dam’ zijn doorkiesnummer en zijn e-mailadres vermeld.
Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat dit e-mailadres ook in andere zaken wordt gebruikt ten behoeve van correspondentie met het bestuursorgaan. Dat de e-mail in het postvak van de gemachtigde is afgeleverd, blijkt uit de ontvangstbevestiging van 24 september 2020 om 14:20:43 uur (productie 9 van het dossier). Bovendien had de gemachtigde als hij de brief niet had ontvangen binnen een redelijke termijn wederom uitstel moeten verzoeken. Hij heeft dat niet gedaan en pas een jaar later (toen op 14 december 2021 het besluit was genomen op het bezwaar) contact opgenomen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2022.
(De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2002/03, 28483, 5, p. 12.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van