ECLI:NL:RBDHA:2022:9255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
C/09/613657 / HA ZA 21-551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gedeeltelijke vernietiging van echtscheidingsconvenant afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot gedeeltelijke vernietiging van een echtscheidingsconvenant. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft de vernietiging ingeroepen op basis van dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, heeft verweer gevoerd en vorderingen ingesteld die afhankelijk waren van de uitkomst van de conventionele vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 23 maart 2015 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat zij op 5 oktober 2018 een convenant hebben gesloten ter voorbereiding op de echtscheiding, die op 13 december 2018 is uitgesproken. De vrouw heeft gesteld dat zij onder druk van de man het convenant heeft ondertekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze stelling onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft ook de argumenten van de vrouw over bedrog en misbruik van omstandigheden verworpen, omdat er geen bewijs was dat de man opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare situatie van de vrouw. De vordering van de vrouw tot vernietiging van het convenant is afgewezen. In reconventie heeft de man vorderingen ingesteld die afhankelijk waren van de uitkomst van de conventionele vordering. Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat het convenant in stand blijft, zijn de vorderingen van de man niet verder behandeld. De rechtbank heeft de man wel opgedragen om zijn medewerking te verlenen aan het verwijderen van de vrouw als medehouder van een kluis in India. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/613657 / HA ZA 21-551
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 mei 2021, met producties 1 t/m 25;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 t/m 8;
  • het tussenvonnis van 20 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 26 t/m 36;
  • de brief van 24 juni 2022 van de vrouw waarbij producties 31, 34, 37 en 38 zijn overgelegd;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 6 juli 2022. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 23 maart 2015 in algehele gemeenschap met elkaar gehuwd.
2.2.
Op 5 oktober 2018 hebben partijen, vooruitlopend op de ontbinding van hun huwelijk, een regeling (hierna: het convenant) getroffen voor onder meer de financiële afwikkeling. Partijen zijn hierin destijds bijgestaan door een gezamenlijke advocaat-mediator, te weten mr. [de mediator] (hierna: [de mediator] ).
2.3.
Bij beschikking van 13 december 2018 van deze rechtbank is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 14 februari 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
In het convenant is onder meer het volgende vastgelegd:
“(…)
2.2
Voor de omvang en waardebepalingen van de gemeenschap stellen partijen de peildatum op 1 oktober 2018.
(…)
4. Onroerende zaak
4.1
Partijen bezitten in gemeenschappelijk eigendom de onroerende zaak, gelegen te [plaats 2] aan de [adres 1] ).
4.2
De WOZ-waarde van de woning werd voor het jaar 2018 vastgesteld op een bedrag ad € 235.000,00. Partijen stellen de vrije verkoopwaarde van de woning voor hen bindend vast op dit bedrag. Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst. De in art. 4.1 [genoemde, rechtbank] onroerende zaak wordt tegen de door partijen daaraan toegekende waarde ad € 235.000,00 toegedeeld aan de man onder de opschortende voorwaarde zoals hierna vermeld in art. 4.6.
4.3
De woning is belast met een geldschuld onder hypothecair verband bij ING voor een totaalbedrag ad € 285.000,00.
4.4
Aan de voornoemde hypothecaire geldlening is verbonden de beleggingsrekening (...) waarvan het saldo per 1 september 2018 bedraagt € 18.248,78.
4.5
De in artikel 4.4 vermelde beleggingsrekening wordt voor dit bedrag eveneens onder de hierna in art. 4.6 genoemde opschortende voorwaarden, toegedeeld aan de man (…)
4.6
Toedeling van de in art. 4.1 genoemde woning en beleggingsrekening aan de man geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de in art. 4.3 genoemde hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de in art. 4.3 genoemde hypotheekschuld.
(…)
4.9
Ten gevolge van de toedeling van de onverdeelde helft van de hiervoor in art. 4.1 genoemde onroerende zaak en de hiervoor in de art. 4.4 genoemde beleggingsrekening aan de man, wordt de vrouw overbedeeld. Gelet echter op het inkomen van de vrouw op minimumniveau en het feit dat zij zorg draagt voor de dochter van partijen komen partijen overeen dat de man geen aanspraak maakt op een door de vrouw aan hem te betalen bedrag.

5.Bank- en spaarrekeningen

5.1
De bankrekeningen op naam van de man worden, zonder verrekening van saldi, toebedeeld aan de man.
5.2
De bankrekeningen op naam van de vrouw worden, zonder verrekening van saldi, toebedeeld aan de vrouw.
(…)
7. Onbekende baten/lasten
7.1
Partijen verklaren dat, behoudens de in dit artikel vermelde vermogensbestanddelen, aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn.
7.2
Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in art. 3:194 lid 2 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschapsgoederen, zijnde dat zijn/haar aandeel in dat goed aan de ander wordt verbeurd.
(…)
8. Pensioenrechten
(…)
8.2
Afstand standaardverevening
De door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken zullen niet worden verevend conform de in artikel 1:155 BW jo 2 lid 1 van de Wet Verevening Pensioenrechten na scheiding (de Wet VPS) opgenomen standaardregeling.
(…)
9. Kwijting en vrijwaring
9.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande gemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. (…)”
2.5.
Bij brief van 21 juli 2020 van (de advocaat van) de vrouw aan de man heeft de vrouw zich ten aanzien van het convenant beroepen op dwaling, bedreiging, bedrog en/of misbruik van omstandigheden en heeft zij de vernietiging van het convenant ingeroepen.
2.6.
Medio 2020 heeft de man aan ING Bank (hierna: ING) verzocht om de hypotheek ter zake van de woning op zijn naam te zetten. Een in dit verband aan de man gerichte offerte van ING van 17 augustus 2020 vermeldt onder meer dat de schuld-marktwaardeverhouding
“blijft gebaseerd op de oude marktwaarde van € 319.200,00”.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert (na eisvermeerdering) – kort samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (primair) voor recht te verklaren dat het convenant gedeeltelijk is vernietigd althans (subsidiair) gedeeltelijke vernietiging van het convenant en een nieuwe verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap door de rechtbank, met veroordeling van de man in de proceskosten. Ook vordert zij te bepalen dat de man zijn medewerking verleent aan het verwijderen van de vrouw als medehouder van een kluis bij de Indian Bank in New Delhi, India.
3.2.
Aan haar vorderingen legt de vrouw ten grondslag dat het convenant onder bedreiging, bedrog, dwaling en misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De vrouw stelt in dat verband dat zij destijds niet in staat was om haar eigen belangen te behartigen en haar eigen wil te bepalen, noch fysiek noch psychisch. Ook was er, ondanks het verzoek van de vrouw, geen tolk bij de gesprekken aanwezig die de dingen die [de mediator] zei voor haar kon vertalen. De man fungeerde als tolk voor de vrouw en heeft alles kennelijk niet volledig of bewust onjuist overgebracht op de vrouw. De vrouw wenst geen medehouder meer te zijn van de kluis in India en zij heeft medewerking van de man nodig om van dat medehouderschap af te komen.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
in reconventie
3.4.
De man vordert (na eiswijziging en naar de rechtbank begrijpt) – kort samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen tot nakoming van het convenant en tot medewerking aan levering van de woning aan de man, op straffe van een dwangsom van € 500,00 indien de vrouw geen gehoor geeft aan de uitnodiging van de notaris;
de man te machtigen de levering van de woning zonder de vrouw te bewerkstelligen en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de woning voor zover de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan de levering;
en voorwaardelijk, indien de rechtbank in conventie oordeelt dat het convenant rechtsgeldig is vernietigd en een nieuwe verdeling gelast:
3. de verdeling te gelasten van het onroerend goed in India aan [adres 2] , in die zin dat het onroerend goed wordt toebedeeld aan de vrouw ter waarde van € 400.000,- en onder de verplichting van de vrouw om aan de man een bedrag van € 200.000,- te betalen;
4. de vrouw te gebieden tot het verstrekken van informatie aan de man ter zake haar bankrekeningen in India, meer in het bijzonder de mutaties op de rekening bij de HFDC-bank vanaf februari 2008, onder de bepaling dat de vrouw een bedrag verschuldigd is aan de man gelijk aan het saldo op grond van verzwijging;
5. de vrouw te gebieden de man en de rechtbank te informeren omtrent de afwikkeling van de gemeenschap van goederen met haar eerste echtgenoot, [A] , meer in het bijzonder met betrekking tot de verdeling en levering van de woning aan de [adres 3] .
3.5.
De man legt aan zijn vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag. De vrouw dient de afspraken in het convenant na te komen en mee te werken aan de levering van de woning aan de man. De vrouw is daarnaast niet transparant geweest jegens de man. De vrouw heeft informatie verwegen over een huis in [plaats 3] waarvan zij nog mede-eigenaar is. De vrouw is gehouden hierover informatie te verschaffen. Ook heeft de vrouw verzwegen vermogensbestanddelen in India, waaronder onroerend goed en een bankrekening. Die vermogensbestanddelen dienen te worden verdeeld indien de rechtbank van oordeel is dat het convenant rechtsgeldig is vernietigd en een nieuwe verdeling gelast.
3.6.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van de vorderingen van de man.
in conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Tussen partijen is onder meer in geschil of het convenant (deels) vernietigd/vernietigbaar is op grond van bedrog, bedreiging, misbruik van omstandigheden of dwaling en of de verdeling van de huwelijksgemeenschap opnieuw moet worden vastgesteld.
bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden
4.2.
Op grond van artikel 3:44 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Ingevolge lid 2 is bedreiging aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep (lid 3). Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (lid 4). Het is aan degene die een beroep doet op deze bepaling – in dit geval dus de vrouw – om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat aan de voorwaarden is voldaan.
4.3.
De vrouw stelt dat zij onder druk en bedreiging van de man het convenant heeft ondertekend. De man zou haar hebben bedreigd met fysiek geweld als zij niet tot ondertekening zou overgaan, aldus de vrouw. De man betwist dit. Ondanks deze betwisting heeft de vrouw haar stelling niet nader toegelicht of onderbouwd. De overgelegde verklaringen van de kennissen van de vrouw zijn onvoldoende, omdat daaruit geen aanknopingspunten voor bedreiging volgen. Gesteld noch gebleken is voorts dat de vrouw ooit aangifte van bedreiging heeft gedaan. De rechtbank laat de stelling dat bij het ondertekenen van het convenant sprake is geweest van bedreiging daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd terzijde.
4.4.
De vrouw stelt voorts dat de man haar bewust onjuist heeft geïnformeerd met betrekking tot de waarde van de woning en de waarde van het pensioen van de man. In dit verband stelt zij dat de man haar destijds ten onrechte heeft voorgehouden dat de WOZ-waarde de werkelijke waarde van de woning was; de vrouw wist niet dat er een verschil bestond tussen de WOZ-waarde en de marktwaarde.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de hypotheekschuld ten aanzien van de woning ten tijde van het ondertekenen van het convenant € 285.000,00 bedroeg. De man heeft onweersproken aangevoerd dat de vrouw snel wilde scheiden en zo snel mogelijk van de hypothecaire verplichtingen af wilde, zodat ook de rechtbank daarvan uitgaat. De man heeft verder op zitting verklaard dat de mediator destijds heeft aangegeven dat de WOZ-waarde van de woning voor het convenant voldoende was en dat daarvoor is gekozen uit het oogpunt van snelheid en mogelijke kostenbesparing. De vrouw heeft die toelichting evenmin betwist. Tegen deze achtergrond is niet komen vast te staan dat de man de vrouw opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd met betrekking tot de waarde van de woning. Ten aanzien van de pensioenopbouw heeft de man gemotiveerd betwist dat hij destijds een onjuist beeld heeft geschetst. De vrouw heeft hier niets tegenover gesteld, zodat de rechtbank ook deze stelling als onvoldoende onderbouwd terzijde laat.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op bedrog evenmin.
4.6.
De vrouw stelt verder dat de man misbruik heeft gemaakt van het feit dat zij fysiek en mentaal niet in orde was en dat zij de Nederlandse taal niet machtig was en weinig kennis van zaken had. De man betwist dit.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat ook misbruik van omstandigheden niet is komen vast te staan. Daartoe geldt het volgende. Uit de medische stukken die de vrouw heeft overgelegd kan worden afgeleid dat zij (in ieder geval) in 2018, naast haar lichamelijke klachten, kampte met depressieklachten en mogelijk PTSS. Dat voornoemde klachten bij de vrouw hebben geleid tot een geestelijke gesteldheid zodanig dat zij ten tijde van het ondertekenen van het convenant haar eigen wil niet (meer) kon bepalen en is beïnvloed door de man, kan echter – gelet ook op de betwisting van de man – niet als vaststaand worden aangenomen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de vrouw de Nederlandse taal niet even goed beheerst als de man, heeft de rechtbank op de zitting waargenomen dat de vrouw het Nederlands voldoende machtig is, in elke geval voldoende mate om de zitting te kunnen volgen en vragen van de rechtbank adequaat te kunnen beantwoorden. Dat de vrouw geen eigen tolk had tijdens de gesprekken over het convenant acht de rechtbank dan ook niet van (doorslaggevend) belang. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de gesprekken destijds zijn geleid door een advocaat-mediator van wie mag worden aangenomen dat zij zich ervan heeft vergewist dat alle partijen de afspraken goed hebben begrepen. Concrete aanwijzingen voor het tegendeel zijn in elk geval gesteld noch gebleken.
dwaling
4.8.
De vrouw beroept zich op dwaling ten aanzien van de waarde van de woning, het pensioen van de man en de bankrekeningen. Zij stelt in dit verband dat zij voor meer dan een vierde is benadeeld, omdat de woning is toebedeeld aan de man terwijl er sprake is van een overwaarde op de woning. De man betwist dat sprake is van benadeling van de vrouw.
4.9.
Artikel 3:196 lid 1 BW bepaalt dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer te verdelen goederen of schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde op grond van artikel 3:196 lid 2 BW vermoed omtrent de waarde van één of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald.
4.10.
Vaststaat dat partijen als peildatum van de waardebepaling van de gemeenschap 1 oktober 2018 hebben gekozen. Anders dan de vrouw stelt, kan uit de offerte van 17 augustus 2020 van ING niet worden afgeleid dat de marktwaarde van de woning op 1 oktober 2018 € 319.200,- bedroeg. In de brief wordt weliswaar gesproken van een ‘oude marktwaarde’, maar de rechtbank kan bij gebrek aan feitelijke onderbouwing niet vaststellen wanneer die waarde van € 319.200,- is vastgesteld. De stelling van de vrouw dat die taxatie uit 2019 is, is daarvoor onvoldoende en vindt overigens geen steun in de beschikbare documentatie. Gelet op het voorgaande kan het standpunt van de vrouw, dat in het convenant ten onrechte een waarde van € 235.000,- is opgenomen, niet worden gevolgd.
4.11.
Opgemerkt wordt voorts dat de vrouw op geen enkele wijze heeft toegelicht hoe de berekening moet uitvallen indien wordt uitgegaan van een marktwaarde van € 319.200,- van de woning op 1 oktober 2018, rekening houdend met de gemeenschap als geheel (inclusief de schulden, het pensioen en de bankrekeningen). Alles samengenomen heeft de vrouw ook in zoverre onvoldoende onderbouwd dat zij voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
4.12.
De uitkomst is dat het beroep van de vrouw op dwaling faalt.
kluis
4.13.
De vrouw stelt dat zij medehouder is van een kluis die de man in januari 2012 in India bij de Indian Bank onder accountnummer [nummer] (hierna: de kluis) heeft geopend. Zij wenst van dit medehouderschap af te komen, maar daarvoor is medewerking van de man nodig, aldus de vrouw. Om die reden vordert zij dat de man wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het verwijderen van de vrouw als medehouder van de kluis.
4.14.
Nu de man zich niet heeft verzet tegen de vordering, is de vordering in zoverre toewijsbaar. Als onweersproken staat vast dat de voor de verwijdering van het medehouderschap benodigde handelingen in India moeten plaatsvinden. De man heeft ter zitting toegelicht dat het voor hem lastig is om (op korte termijn) naar India te reizen. De gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat het belang van de vrouw (mede) daarin is gelegen dat het huren van de kluis maandelijks geld kost. De man heeft daarop toegezegd de maandelijkse huur van de kluis voor zijn rekening te zullen nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zich aan die toezegging houdt tot de eerstvolgende mogelijkheid om naar India af te reizen.
conclusie
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van de vrouw tot verklaring voor recht dat het convenant deels is vernietigd althans tot partiële vernietiging van het convenant en de vorderingen die strekken tot het (opnieuw) verdelen van (een deel van) de huwelijksgoederengemeenschap worden afgewezen. De vordering tot veroordeling van de man tot het verlenen van medewerking aan het verwijderen van de vrouw als medehouder van de kluis wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
in reconventie
4.16.
Vooropgesteld wordt dat de man ter zitting heeft toegelicht dat vorderingen 3 t/m 5 zoals weergegeven in 3.4, voorwaardelijk zijn ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat de vordering in conventie tot partiële vernietiging van het convenant wordt toegewezen en opnieuw een verdeling plaatsvindt. Nu in conventie is geoordeeld dat het convenant in stand blijft, behoeven de vorderingen 3 t/m 5 geen behandeling.
4.17.
Vorderingen 1 en 2 strekken ertoe dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van het convenant waar het de afspraken met betrekking tot de woning betreft. In het convenant is de woning toebedeeld aan de man. Het convenant is in stand gebleven, wat betekent dat de vrouw de daarin vastgelegde afspraken dient na te komen. Vaststaat dat het aandeel van de vrouw in de woning nog steeds niet aan de man is overgedragen. De vrouw is gehouden hieraan mee te werken. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
4.18.
De man vordert voorts op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW dat dit vonnis in de plaats treedt van de notariële transportakte indien de vrouw niet meewerkt aan de levering van de woning aan hem. Deze vordering wordt afgewezen, omdat niet alle gegevens die, in geval van vervanging van de door een notaris op te maken akte van levering, in het vonnis moeten worden opgenomen voorhanden zijn. In plaats daarvan zal de rechtbank bepalen dat, indien de vrouw niet meewerkt, dit vonnis in de plaats treedt van het deel van de notariële akte waaruit de wilsverklaring van de vrouw moet blijken. Gelet op het voorgaande heeft de man geen belang bij de gevorderde dwangsom en bij een afzonderlijke machtiging, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.19.
Gelet op feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
gebiedt de man zijn medewerking te verlenen aan het verwijderen van de vrouw als medehouder van de kluis in India bij de Indian Bank onder accountnummer [nummer] ;
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.4.
veroordeelt de vrouw om na een eerste uitnodiging daartoe van een door de man aangewezen notaris haar medewerking te verlenen aan de levering van de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 1] aan de man;
5.5.
bepaalt dat bij gebreke van medewerking van de vrouw dit vonnis in de plaats treedt van dat deel van de akte van levering van de woning waaruit de wilsverklaring van de vrouw moet blijken;
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 3151