In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot gedeeltelijke vernietiging van een echtscheidingsconvenant. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft de vernietiging ingeroepen op basis van dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, heeft verweer gevoerd en vorderingen ingesteld die afhankelijk waren van de uitkomst van de conventionele vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 23 maart 2015 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat zij op 5 oktober 2018 een convenant hebben gesloten ter voorbereiding op de echtscheiding, die op 13 december 2018 is uitgesproken. De vrouw heeft gesteld dat zij onder druk van de man het convenant heeft ondertekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze stelling onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft ook de argumenten van de vrouw over bedrog en misbruik van omstandigheden verworpen, omdat er geen bewijs was dat de man opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare situatie van de vrouw. De vordering van de vrouw tot vernietiging van het convenant is afgewezen. In reconventie heeft de man vorderingen ingesteld die afhankelijk waren van de uitkomst van de conventionele vordering. Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat het convenant in stand blijft, zijn de vorderingen van de man niet verder behandeld. De rechtbank heeft de man wel opgedragen om zijn medewerking te verlenen aan het verwijderen van de vrouw als medehouder van een kluis in India. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.