ECLI:NL:RBDHA:2022:9266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
NL21.15751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader bij aanvraag mvv voor verblijf bij meerderjarige zoon en de beoordeling van afhankelijkheidsrelaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar meerderjarige zoon in Nederland. De aanvraag werd afgewezen op basis van de beoordeling dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (MTNET) tussen eiseres en haar zoon, wat volgens de verweerder noodzakelijk is voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM. Eiseres, die in Pakistan woont, heeft aangevoerd dat zij altijd met haar zoon heeft samengewoond en dat zij financieel en emotioneel afhankelijk van hem is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd door te toetsen of eiseres zelfstandig kan functioneren na de scheiding van haar zoon, in plaats van te kijken naar de feitelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de emotionele band tussen eiseres en haar zoon als gangbaar moet worden aangemerkt, en dat de elementen van de MTNET-toets niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Hierdoor heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is de rechtbank van oordeel dat eiseres recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15751

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de op
30 oktober 2020 ingediende aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [de persoon 1] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 5 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren op de zitting aanwezig [de persoon 1] (referent) en [de persoon 2] , tolk in de Urdu taal. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Referent is de zoon van eiseres. Referent heeft in Pakistan altijd met zijn moeder samengewoond. Hij is in november 2018 Nederland ingereisd en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel, geldig tot 11 november 2023. De echtgenote van referent en de drie kinderen zijn in september 2020 Nederland ingereisd en in het kader van nareis in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning.
1.2
Op 13 oktober 2020 heeft referent voor eiseres onderhavige mvv-aanvraag ingediend. Volgens eiseres is sprake van beschermenswaardig familieleven tussen haar, haar zoon en haar kleinkinderen. Daartoe is, onder andere door referent tijdens de hoorzitting op 22 maart 2021, aangevoerd dat eiseres vanaf zijn geboorte in 1974, haar enige kind, tot aan zijn vertrek in november 2018 met hem (en later zijn echtgenote en hun drie kinderen) heeft samengewoond. Hoewel eiseres getrouwd was, is haar man in 2013 overleden. Eiseres woont nu bij familie, maar kan daar niet blijven. Zij heeft geen broers en zussen of overige familie in Pakistan. Het voltallige gezin is van de Ahmadiyya geloofsgemeenschap, waarvan de leden stelselmatig worden vervolgd in Pakistan. Het is ook de reden waarom referent is erkend als vluchteling. Eiseres geeft aan dat zij zonder man in het huishouden niet goed zelfstandig kan functioneren en dat zij, gelet op haar geloof en de patriarchale Pakistaanse samenleving, zeer kwetsbaar is. Referent voorzag in het levensonderhoud en zorgde dat eiseres de benodigde medische zorg kreeg. Referent en zijn kinderen hebben twee tot drie keer per dag telefonisch contact met eiseres. Eiseres en de oudste dochter van referent hebben een heel sterke band, ze sliepen in Pakistan altijd samen. Eiseres heeft geen inkomsten en is afhankelijk van de financiële steun van referent, die zelf in de bijstand leeft.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’, hierna: MTNET) tussen eiseres en referent en dus geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Terugkomend van de beslissing hierover in het primaire besluit, wordt door verweerder in het bestreden besluit dit beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar kleinkinderen wèl aangenomen, maar de daarop volgende belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit. Het belang van een restrictief toelatingsbeleid prevaleert volgens verweerder boven het belang van referente en haar kleinkinderen om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen. Eiseres is het niet met de afwijzing eens.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM [2] dat pas kan worden gesproken van beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen bij MTNET; hiervoor moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). [3] Het betoog van eiseres dat verweerder, al vanwege het feit dat eiseres altijd tot het kerngezin van referent is blijven behoren, direct over had moeten gaan tot het verrichten van een belangenafweging, slaagt gelet op voorgaande dan ook niet.
4. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank daarentegen wel terecht aangevoerd dat verweerder, door te beoordelen of eiseres na de scheiding van referent al dan niet in staat is zelfstandig te functioneren, een onjuist toetsingskader aan de MTNET-toets ten grondslag heeft gelegd. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt namelijk dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [4] Voor de beoordeling of daarvan sprake is, kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Door te toetsen of iemand na een scheiding in staat is zelfstandig te functioneren, wordt naar het oordeel van de rechtbank een hogere lat opgeworpen dan wanneer wordt getoetst of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Desgevraagd heeft verweerder op de zitting aangegeven dat deze ‘zelfstandig functioneren’-toets weliswaar diverse keren bij de besluitvorming is betrokken, maar dat dit slechts een bijkomend element is geweest in de beoordeling. Zoals te doen gebruikelijk zijn de hiervoor genoemde bijkomende elementen van afhankelijkheid nagelopen, maar behoort bij de algehele beoordeling hiervan wel de ‘zelfstandig functioneren’-toets, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat verweerder de ‘zelfstandig functioneren’-toets tot negen keer heeft toegepast bij de beoordeling of sprake is van MTNET, terwijl een dergelijke invulling niet volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verweerder heeft dan ook onjuist getoetst waardoor sprake is van een motiveringsgebrek.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eveneens onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de emotionele band, ondanks het altijd hebben samengewoond, tussen eiseres en referent als gangbaar moet worden aangemerkt. Onduidelijk is namelijk welk referentiekader verweerder hierbij hanteert. In Nederland is het immers niet of veel minder gebruikelijk dat een volwassen zoon in het ouderlijk huis blijft wonen, zelfs wanneer hij trouwt, maar in Pakistan wellicht wel. Afhankelijk van het gekozen referentiekader, komt ook de emotionele band tussen ouders en meerderjarige kinderen in een ander beoordelingsperspectief te staan. Op zitting heeft verweerder aangegeven dat de beoordeling van een al dan niet gangbare emotionele band, afhankelijk is van de feiten en omstandigheden in een betreffende zaak. Een vastomlijnde definitie heeft verweerder niet kunnen geven, bij gebreke waarvan een individuele beoordeling naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk is. De feiten en omstandigheden van een individuele zaak zoals die van eiseres moeten immers ergens mee vergeleken worden om te kunnen beoordelen of sprake is van een emotionele band die al dan niet gangbaar is.
6. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de elementen die zijn beoordeeld in het kader van de MTNET-toets, ook kenbaar in onderling samenhang heeft beoordeeld. Dat verweerder in een enkele zin in het bestreden besluit heeft opgenomen dat dit wèl is gebeurd, is daarvoor gelet op het volgende niet voldoende. Hoewel verweerder aanneemt dat eiseres altijd heeft samengewoond met referent, stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat eiseres voor zijn vertrek uit Pakistan financieel afhankelijk was van hem. Dit is een bevreemdingwekkende conclusie gelet op het feit dat verweerder aanneemt dat eiseres sinds 2013 weduwe is, zij nooit heeft gewerkt en referent kostwinner is geweest van het gezin. Gelet hierop is het dan ook aannemelijk dat eiseres financieel afhankelijk was van referent. Ten aanzien van het element emotionele afhankelijkheid heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de enkele verwijzing naar stukken van algemene aard, onvoldoende is om aan te nemen dat eiseres problemen ondervindt als gevolg van het behoren tot de geloofsgemeenschap van de Ahmadiyya. Zonder nadere motivering acht de rechtbank het ook in dit kader echter niet begrijpelijk dat verweerder bij de beoordeling van de emotionele afhankelijkheid niet kenbaar meeweegt dat eiseres altijd met referent en zijn gezin heeft samengewoond.
7. Gelet op de geconstateerde motiveringsgebreken in verweerders beoordeling van de vraag of sprake is van MTNET tussen eiseres en referent, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de uitkomst van een hernieuwde beoordeling van het gezinsleven tussen eiseres en referent, ook gevolgen kan hebben voor de beoordeling van het gezinsleven tussen eiseres en haar kleinkinderen (en de daarbij gemaakte belangenafweging), komt de rechtbank aan een verdere beoordeling van de zaak niet toe. Bij de hernieuwde beoordeling moet verweerder in het kader van de belangenafweging ook rekening houden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022. [5]
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres een vergoeding betalen voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Knikkink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de rechten van de mens.
3.Zie bijvoorbeeld de beslissing van het EHRM van 30 juni 2015 in zaak nr. 42331/05 (A.A.Q. tegen Nederland).
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 17 april 2012, nr. 1598/06.