ECLI:NL:RBDHA:2022:9450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
C/09/632301 / JE RK 22-1461 en C/09/633801 / JE RK 22-1719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022 uitspraak gedaan in twee verzoekschriften die verband houden met de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het eerste verzoekschrift, ingediend door de vader, betreft de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, was gegeven. De vader betoogde dat de aanwijzing op onjuiste gronden was tot stand gekomen en niet in het belang van de kinderen was. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd, en heeft het verzoek tot vervallenverklaring afgewezen. De kinderrechter bekrachtigde de schriftelijke aanwijzing en wees het verzoek tot het opleggen van een dwangsom af, met de overweging dat de vader zich moet conformeren aan het opbouwschema dat door de gecertificeerde instelling is opgesteld.

Het tweede verzoekschrift, ingediend door de gecertificeerde instelling, betreft de geschillenregeling met betrekking tot de vertrouwenspersoon van de kinderen. De gecertificeerde instelling verzocht de kinderrechter te bepalen dat de grootmoeder vaderszijde niet als vertrouwenspersoon kan fungeren, omdat haar aanwezigheid de samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling zou bemoeilijken. De kinderrechter oordeelde dat de grootmoeder niet neutraal is en dat de (kind) jeugdbeschermer in eerste instantie als neutrale derde moet fungeren. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling toegewezen en bepaald dat de grootmoeder niet als vertrouwenspersoon kan optreden.

De kinderrechter heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de besluiten onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er nog cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in jeugdzorgzaken en de noodzaak van samenwerking tussen ouders en gecertificeerde instellingen in het belang van de kinderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632301 / JE RK 22-1461 en C/09/633801 / JE RK 22-1719
Datum uitspraak: 2 september 2022

Beschikking van de kinderrechter

I. Afwijzing verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
II. Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing & afwijzen verzoek tot opleggen dwangsom
III. Verzoek geschillenregeling ex art. 1:262b BW
in de zaak naar aanleiding van het op 19 juli 2022 ingekomen verzoekschrift (hierna te noemen: verzoekschrift I) van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
bijgestaan door advocaat: mr. E.L. de Craen te Den Haag.
en
in de zaak naar aanleiding van het op 16 augustus 2022 ingekomen verzoekschrift (hierna te noemen: verzoekschrift II) van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats 1] , Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden van verzoekschrift I aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats]
de gecertificeerde instelling, voornoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden van verzoekschrift II aan:
de vader, voornoemd,
de moeder, voornoemd.
Het procesverloop
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de behandeling van verzoekschrift I tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (C/09/632301 / JE RK 22-1461) ter zitting van 19 augustus 2022 aangehouden tot een nadere datum. Na afloop van de zitting heeft de kinderrechter bepaald dat dit verzoekschrift gezamenlijk met het verzoek van de gecertificeerde instelling tot geschilbeslechting (C09/633801 / JE RK 22-1719) zal worden behandeld.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • verzoekschrift I met bijlagen;
  • de door de vader op 17 augustus 2022 ingediende nadere stukken (producties 10 tot en met 29)
  • het verweerschrift van de gecertificeerde instelling tegen verzoekschrift I, tevens inhoudende het zelfstandige verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en het opleggen van een dwangsom d.d. 17 augustus 2022, met bijlagen;
  • de door de vader ter zitting van 19 augustus 2022 overgelegde productie 30 (de terugkoppeling door de (kind) jeugdbeschermer van een gesprek op 11 juli 2022; gelijk aan bijlage 11 bij verzoekschrift II)
  • het verweerschrift van de vader ten aanzien van het zelfstandige verzoek d.d. 1 september 2022;
  • verzoekschrift II met bijlagen;
  • het verzoek om uitstel van de vader met bijlagen d.d. 30 augustus 2022;
  • het verweerschrift van de vader ten aanzien van de geschilbeslechting d.d. 1 september 2022.
  • de e-mailberichten van de moeder d.d. 17 augustus 2022 (met bijlage), 22 augustus 2022 en 30 augustus 2022;
  • de brief van [minderjarige 1] d.d. 9 augustus 2022.
Op de dag van de zitting heeft de vader nog een drietal e-mails met producties ingediend, waarvan de kinderrechter geen kennis meer heeft kunnen nemen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling pleitaantekeningen aan de kinderrechter overgelegd, welke aan het dossier zijn toegevoegd.
Op 2 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, ondersteund door de [tolk in de Engelse taal]

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • De kinderen verblijven feitelijk bij de vader.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 maart 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 22 maart 2022 tot 22 september 2022.
  • De rechtbank heeft bij beschikking van 4 april 2022 bepaald dat – in het kader van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – de aard, duur en frequentie van het contact tussen de moeder en de kinderen wordt bepaald door en uitgevoerd conform de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, in het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij dient te worden toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen bij de moeder zijn volgens een week-op-week-af-regeling met als wisselmoment de vrijdagmiddag na school.
  • De gecertificeerde instelling heeft op 30 juni 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In deze schriftelijke aanwijzing is opgenomen dat de vader moet meewerken aan de omgang tussen de moeder en de kinderen volgens het door de gecertificeerde instelling opgestelde opbouwschema.

Verzoeken en verweer

Verzoekschrift I – schriftelijke aanwijzing
Het verzoek van de vader strekt er toe de voormelde schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren. Daartoe voert de vader aan dat de schriftelijke aanwijzing op onjuiste gronden tot stand is gekomen, ondeugdelijk is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Op 15 juni jl. heeft de gecertificeerde instelling een voorstel gedaan tot een opbouwschema voor het contact met de moeder. In het e-mailbericht geeft de gecertificeerde instelling aan dat er overgegaan wordt tot een schriftelijke aanwijzing indien er geen overeenstemming gevonden kan worden over het opbouwschema. Daarbij heeft de vader de mogelijkheid gekregen om uiterlijk 20 juni jl. een concreet tegenvoorstel te doen. De vader meent dat het opbouwschema van de gecertificeerde instelling niet in het belang van de kinderen is en komt tijdig met een concreet tegenvoorstel. Daarbij wordt nog steeds recht gedaan aan de opdracht van de rechtbank, namelijk binnen een halfjaar toewerken naar co-ouderschap. Op 23 juni jl. ontvangt de vader een e-mailbericht van de gecertificeerde instelling waaruit volgt dat de gecertificeerde instelling meent dat de voorstellen zo ver uit elkaar liggen dat direct overgegaan wordt tot het geven van een schriftelijke aanwijzing. Daarmee heeft de gecertificeerde instelling geenszins getracht om de samenwerking met de vader aan te gaan of enige tijd te investeren om de vader te overtuigen van hun plan. De vader meent dan ook dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing op een onjuiste en onzorgvuldige wijze heeft voorbereid. Het had in lijn van een deugdelijke voorbereiding gelegen om na het tegenvoorstel van de vader met elkaar in gesprek te gaan en zo tot een plan te komen dat recht doet aan de belangen van alle betrokkenen. De vader meent daarnaast dat geen sprake is van een deugdelijke motivering van de schriftelijke aanwijzing. De gecertificeerde instelling heeft niet gemotiveerd waarom deze opbouw noodzakelijk is voor de kinderen. Daarbij geeft de vader aan dat de omgangsmomenten die tot op heden hebben plaatsgevonden allemaal niet goed zijn verlopen. Dat doet vermoeden dat een langzamere opbouw meer in het belang is van de kinderen. De vader benadrukt – en bevestigt dit ter zitting – het belang van contact tussen de moeder en de kinderen. De vader draagt dit ook uit naar de kinderen. Het standpunt van de gecertificeerde instelling dat de vader de kinderen geen emotionele toestemming geeft voor contact met de moeder, is dan ook pertinent onjuist en niet op feiten gebaseerd.
De vader heeft ter zitting van 19 augustus 2022 aangegeven dat het voor hem belangrijk is dat alle feiten op tafel komen. De jeugdbeschermers doen aan beeldvorming vooraf en wat er daadwerkelijk is gebeurd wordt verdoezeld. De gecertificeerde instelling overtreedt artikel 3.3. van de Jeugdwet. Vanwege zijn ervaringen en in het belang van de kinderen heeft hij een geluidsopname gemaakt van een gesprek van de kind jeugdbeschermer met de kinderen op 11 juli 2022. De uitwerking van die opname heeft hij samen met de terugkoppeling van dat gesprek door de kind jeugdbeschermer en zijn commentaar daarop overgelegd als productie 30. Alleen de vader wist dat er van het bewuste gesprek opnames werden gemaakt.
Bij verweerschrift heeft de gecertificeerde instelling een zelfstandig verzoek gedaan tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing, alsmede tot het opleggen van een dwangsom aan de vader. De vader meent dat beide verzoeken afgewezen dienen te worden. De vader meent – gelet op de bovengenoemde redenen – dat het opbouwschema van de gecertificeerde instelling niet in het belang van de kinderen is. De vader vraagt zich daarnaast af wat de gecertificeerde instelling precies bekrachtigd wil zien. De regeling is op 20 juli jl. stopgezet omdat de draagkracht van [minderjarige 1] – en ook van [minderjarige 2] – ruimschoots wordt overschreden. Samen met de jeugdbeschermer zou nadien gekeken worden naar de vervolgstappen. Tot op heden is dit echter niet gebeurd. Het is de vader dan ook niet duidelijk hoe de opbouw van de omgang eruit komt te zien na bekrachtiging. Ook het verzoek tot het opleggen van een dwangsom moet afgewezen worden. Volgens de vader is het opleggen van een dwangsom niet noodzakelijk en buitenproportioneel. De vader heeft geen enkel omgangsmoment met de moeder geblokkeerd. Daarnaast is het de gecertificeerde instelling geweest die het opbouwschema op 20 juli jl. heeft stopgezet.
De gecertificeerde instelling heeft bezwaar gemaakt tegen productie 30, welke namens de vader is ingediend. De vader heeft heimelijk opnames gemaakt van een gesprek tussen de kinderen en de kind jeugdbeschermer. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3453.
De gecertificeerde instelling verzoekt het verzoek tot vervallenverklaring af te wijzen en verzoekt om de voornoemde schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling de vader te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 200 voor iedere keer dat hij de omgang volgens de schriftelijke aanwijzing niet nakomt. De gecertificeerde instelling voert aan dat de samenwerking met de vader zeer moeizaam verloopt. De vele visie- en meningsverschillen hebben een stagnerend effect op het contactherstel met de moeder. De vader benoemt dat hij zich niet verzet tegen een omgangsregeling, maar in de praktijk werkt de vader niet mee en is hij het niet eens met onbegeleide contacten tussen de moeder en de kinderen. De gecertificeerde instelling had niets liever gewild dan gezamenlijk met de ouders tot een opbouwschema te komen. In de praktijk lukt dit echter niet. Het tegenvoorstel van de vader wijkt op significante punten af van het opbouwschema van de gecertificeerde instelling. Zo zit er een groot verschil in de opbouw (met logeren), de begeleiding van de contacten en de tussenevaluaties en rapportages. Juist dit laatste zorgt voor veel discussie, wat vertraging oplevert in het opbouwschema. De gecertificeerde instelling heeft een duidelijke opdracht meegekregen van de rechtbank, maar kan daar tot op heden niet effectief mee aan de slag. De gecertificeerde instelling benadrukt dat de regie voor het opbouwen van het contact bij de gecertificeerde instelling ligt en niet bij de vader. De gecertificeerde instelling heeft de mogelijkheid om af te wijken van het opbouwschema indien dat noodzakelijk wordt geacht voor de draagkracht van de kinderen. Daartoe heeft de gecertificeerde instelling een zelfstandige verantwoordelijkheid, waarbij steeds een zorgvuldige (multidisciplinaire) afweging wordt gemaakt. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat de schriftelijke aanwijzing wordt bekrachtigd, zodat er duidelijkheid komt voor alle partijen over welke stappen gezet zullen worden en wanneer. Daarnaast hoopt de gecertificeerde instelling dat het de vader ertoe beweegt emotionele toestemming te geven aan de kinderen, zodat zij de ruimte voelen om het contact met de moeder op te bouwen. Op dit moment ontbreekt die emotionele toestemming, wat bijdraagt aan het loyaliteitsconflict waarin de kinderen zich bevinden. De gecertificeerde instelling geeft aan dat het laatste bezoek onder begeleiding bij de moeder thuis heeft plaatsgevonden. Wat de gecertificeerde instelling betreft dient de omgang daar weer opgepakt te worden, te weten bij week twee.
De moeder heeft zich ter zitting niet uitdrukkelijk uitgesproken over de schriftelijke aanwijzing. Zij heeft wel naar voren gebracht dat de vader de kinderen geen emotionele toestemming geeft voor onbelast contact met de moeder. De vader vervreemdt de kinderen van haar. Het is niet mogelijk gebleken om met de vader samen te werken. Hij legt de focus op het proces, terwijl de moeder wil dat de focus op de kinderen ligt. De enige manier om duidelijkheid te krijgen is dan ook via een rechterlijke beslissing.
Verzoekschrift II – geschillenregeling
De gecertificeerde instelling heeft aan de kinderrechter een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de kinderrechter om een beslissing te nemen in het onderhavige geschil, te weten te bepalen dat de kinderen niet langer worden bijgestaan door een vertrouwenspersoon die een familielid is, of een andere persoon die nauw betrokken is bij een van de ouders, althans ten aanzien van het onderhavige geschil tenminste te bepalen dat de kinderen niet langer worden bijgestaan door de grootmoeder vaderszijde (hierna te noemen: oma) als vertrouwenspersoon. Daartoe is het volgende aangevoerd. De vader geeft sinds mei 2022 aan dat de kinderen beiden graag willen dat oma aanwezig is bij de gesprekken met de gecertificeerde instelling. Een vertrouwenspersoon wordt – indien helpend in het hulpverleningsproces – toegestaan door de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling is in eerste instantie akkoord gegaan met de aanwezigheid van oma, gelet op het bovengenoemde beleid, de wens van de kinderen en het belang voor de samenwerking met de vader. De afgelopen periode is echter gebleken dat de aanwezigheid van oma niet helpend en constructief is voor de kinderen in de opbouw van het contact met de moeder. Vanwege haar verbondenheid met de vader is de oma geen neutrale vertrouwenspersoon. Het versterkt het loyaliteitsconflict van de kinderen en beperkt hen om vrijuit te spreken. Ook verslechtert het de verhoudingen tussen de vader en de moeder, omdat de moeder het niet eens is met oma als vertrouwenspersoon. Verder komt de inzet van oma de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de vader niet ten goede. Na afloop van gesprekken ontstaan er namelijk discussies over wat er wel en niet gezegd is. De vader gebruikt de vertrouwenspersoon ook om de jeugdbeschermer buitenspel te zetten door te beweren dat de kinderen alleen in het bijzijn van oma met de jeugdbeschermer mogen praten. Dit terwijl het inherent aan de ondertoezichtstelling is dat de (kind) jeugdbeschermer met de kinderen praat. Tijdens gesprekken met de vader is de rol van de vertrouwenspersoon al meerdere keren aan de orde gekomen. In het belang van de kinderen vindt de gecertificeerde instelling het noodzakelijk dat zij een neutrale vertrouwenspersoon krijgen, zodat ze zich vrij voelen om het contact met de moeder aan te gaan. Daarbij meent de gecertificeerde instelling dat de aangestelde kind jeugdbeschermer fungeert als neutraal persoon, nu deze jeugdbeschermer alleen gesprekken voert met de kinderen en niet met (één van) de ouders. Tevens komt de kind jeugdbeschermer uit een ander team dan de jeugdbeschermer en is deze persoon dus niet betrokken bij de besluitvorming.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader stelt zich primair op het standpunt dat de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Alvorens een geschil door de kinderrechter te laten beslechten, moet namelijk eerst geprobeerd worden om er onderling uit te komen. De gecertificeerde instelling heeft blijkbaar zorgen over de oma als vertrouwenspersoon, maar heeft deze zorgen nimmer aangekaart bij de vader. De vader meent dan ook dat het te vroeg is om het ‘geschil’ aan de kinderrechter voor te leggen. Subsidiair verzoekt de vader om afwijzing van het verzoek. Het standpunt van de gecertificeerde instelling is onvoldoende onderbouwd om tot toewijzing van het verzoek te komen. De zorgen over de onpartijdigheid van de oma zijn gebaseerd op uitingen van de oma uit het verleden. Er zijn geen concrete feiten waaruit blijkt dat de oma de kinderen negatief beïnvloedt of druk op hen uitoefent tijdens gesprekken. De oma stelt zich neutraal op richting de kinderen en geeft de kinderen juist emotionele toestemming om contact te hebben met de moeder en de gecertificeerde instelling. De vader stelt zich verder op het standpunt dat de eenmalige terugkoppeling van de vertrouwenspersoon naar aanleiding van de weergave van een gesprek van de jeugdbeschermer met de kinderen niet kan leiden tot de conclusie dat ze dan maar niet aanwezig mag zijn bij gesprekken. Daar zouden dan afspraken over gemaakt moeten worden. Ook ziet de vader niet waarom de kind jeugdbeschermer buiten spel zou worden gezet. De kinderen hebben zelf aangegeven dat zij het van groot belang achten dat hun eigen gekozen vertrouwenspersoon aanwezig is bij gesprekken en dat zij niet in gesprek willen zonder deze aanwezigheid. De vader wil niet aan deze wens van de kinderen voorbij gaan, nu in het verleden al vaker niet naar de kinderen is geluisterd en zij daar negatieve ervaringen aan hebben overgehouden.
De moeder meent dat de oma niet als vertrouwenspersoon van de kinderen kan fungeren. De oma is niet neutraal en onafhankelijk. De moeder ziet dat de oma druk uit oefent op de kinderen en zij beïnvloedt hen in negatieve zin. De moeder hoort dat het misschien bezwarend is voor de kinderen om op school opgehaald te worden door de (kind) jeugdbeschermer. De moeder heeft al voorgesteld dat zij de kinderen zelf ophaalt op school, waarbij de (kind) jeugdbeschermer dan op de achtergrond aanwezig zou zijn..

Beoordeling

Transcriptie geluidsopname
De kinderrechter heeft ter zitting van 2 september 2022 beslist op het bezwaar van de gecertificeerde instelling (ter zitting van 19 augustus 2022) tegen de voeging bij de processtukken van de transcriptie van de door de vader gemaakte opname van het gesprek tussen de kind jeugdbeschermer en de kinderen op 11 juli 2022. Deze opname is gemaakt zonder dat de jeugdbeschermer daarvan op de hoogte was en zonder dat daarvoor van tevoren toestemming was verleend. De gecertificeerde instelling heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:3453). Het hof stelt daarin voorop dat een heimelijk gemaakte gespreksopname in beginsel onrechtmatig is verkregen. Degene die een geluidsopname wil maken van een gesprek dient hiervoor vooraf en aan alle gesprekspartners goedkeuring te vragen. Gecertificeerde instellingen hebben hier richtlijnen voor, en staan het opnemen van gesprekken onder voorwaarden toe. Openbaarmaking van een heimelijk gemaakte geluidsopname aan de civiele rechter is niet per definitie onrechtmatig, maar in zaken waarbij jeugdzorginstanties zijn betrokken, dient terughoudend te worden omgegaan met het toestaan van het overleggen van dergelijke heimelijk gemaakte geluidsopnames. Dergelijke opnames stroken niet met belangrijke waarden als transparantie en vertrouwen, kernwaarden die van belang zijn om tot een goede samenwerking te komen en om hulp te kunnen verlenen in het belang van de betrokken kinderen.
De kinderrechter ziet in wat de vader ter zitting van 19 augustus 2022 heeft gesteld over ‘beeldvorming vooraf’ aan de kant van de gecertificeerde instelling, wat voor hem reden is geweest om de heimelijke opname te maken, geen reden om in dit geval anders te oordelen. De transcriptie van de heimelijk gemaakte opname van het gesprek op 11 juli 2022 zal daarom niet bij de processtukken worden gevoegd. Ten overvloede overweegt de kinderrechter daarbij dat het de vader vrij staat zijn eigen opmerkingen te maken naar aanleiding van de terugkoppeling over gevoerde gesprekken door de kind jeugdbeschermer, wat – zoals blijkt uit het dossier – ook eerder uitgebreid is gedaan.
Verzoekschrift I – schriftelijke aanwijzing
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting moet naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing worden bekrachtigd. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De vraag die allereerst moet worden beantwoord, is of de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen. De kinderrechter constateert dat de gecertificeerde instelling een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing heeft gegeven aan de vader. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling de vader de mogelijkheid geboden om te reageren op het concept voor het stappenplan bij de opbouw van het contact met de moeder. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling expliciet om input van de vader gevraagd. Uit de schriftelijke aanwijzing blijkt dat de gecertificeerde instelling de zienswijze en de reactie van de vader voldoende heeft meegewogen, nu er bepaalde punten uit het voorstel van de vader zijn overgenomen in het definitieve opbouwschema door de gecertificeerde instelling. Het definitieve opbouwschema is in de schriftelijke aanwijzing ook voldoende gemotiveerd. Op basis van het bovenstaande oordeelt de kinderrechter dan ook dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig is voorbereid, deugdelijk tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd.
De kinderrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van de schriftelijke aanwijzing. Daarbij hoeft de kinderrechter – gelet op de marginale toetsing van de schriftelijke aanwijzing – slechts te oordelen of de gecertificeerde instelling in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing had mogen overgaan. De kinderrechter constateert dat bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022 is bepaald dat binnen zes maanden toegewerkt moet worden naar co-ouderschap. Daarbij is de aard, duur en frequentie van het contact tussen de moeder en de kinderen – in het kader van de ondertoezichtstelling – belegd bij de gecertificeerde instelling. Het opstellen van een opbouwschema voor het contactherstel vormt derhalve bij uitstek een taak die aan de gecertificeerde instelling toekomt. De gecertificeerde instelling heeft er voldoende blijk van gegeven de belangen van de kinderen én de belangen van de beide ouders mee te hebben gewogen bij de schriftelijke aanwijzing. Daarbij overweegt de kinderrechter dat voldoende is gebleken dat de vader het contactherstel in de praktijk frustreert. Hoewel hij ook ter zitting stelt achter de omgang tussen de moeder en de kinderen te staan, wordt uit de stukken duidelijk dat hij slechts meewerkt als dat op zijn voorwaarden gebeurt. De kinderrechter vindt het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over het opbouwschema, zodat voortvarend gewerkt kan worden aan de opdracht van de rechtbank, te weten het tot stand komen van co-ouderschap. De kinderrechter wijst het verzoek tot bekrachtiging dan ook toe. Aangezien de omgang enige tijd is stopgezet, ligt het voor de hand om de omgang – volgens het voorstel van de gecertificeerde instelling – weer op te pakken bij week twee.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om de verzochte dwangsom op te leggen. De vader is met de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing gehouden om zich te conformeren aan het opbouwschema van de gecertificeerde instelling. De vader heeft ter zitting bevestigd dat hij het belang ziet van herstel van het contact tussen de moeder en de kinderen. De kinderrechter vertrouwt er dan ook op dat nu duidelijk is op welke wijze de opbouw van het contact tussen de moeder en de kinderen moet verlopen, de vader zich daarvoor zal in zetten. Daarbij neemt de kinderrechter ook in overweging dat het opleggen van een dwangsom niet bevorderlijk is voor de - voor een goede opbouw van het contact tussen de moeder en de kinderen noodzakelijke - positieve samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling.
Verzoekschrift II – geschillenregeling
Op grond van het bepaalde in artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De kinderrechter oordeelt allereerst dat de gecertificeerde instelling ontvankelijk is in haar verzoek. Door en namens de vader is aangevoerd dat geen sprake is van een geschil nu de gecertificeerde instelling de zorgen over de oma als vertrouwenspersoon niet aan de vader kenbaar heeft gemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt echter dat het aanstellen van een vertrouwenspersoon voor de kinderen die gesprekken zal bijwonen al lang een discussiepunt is. Daarbij is het duidelijk dat de standpunten van de betrokkenen zo ver uit elkaar liggen, dat gesproken kan worden van een geschil in de zin van art. 1:262b BW. Het staat de gecertificeerde instelling dan ook vrij om een dergelijk geschil aan de kinderrechter voor te leggen.
De kinderrechter heeft een vergelijk tussen de betrokkenen beproefd, maar stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter oordeelt dat de oma vaderszijde niet kan fungeren als vertrouwenspersoon voor de kinderen. De kinderrechter acht de geuite bezwaren van de gecertificeerde instelling gegrond. Het is inherent aan de ondertoezichtstelling dat de (kind) jeugdbeschermer met de kinderen praat, nu het de taak van de jeugdbeschermer is om toe te zien op de ontwikkeling van de kinderen. Het vasthouden door vader aan de noodzaak van aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij alle gesprekken met de kinderen is niet helpend voor het ontstaan van een vertrouwensband tussen de (kind) jeugdbeschermer en de kinderen. Het creëert en bevestigt bij de kinderen het beeld dat de (kind) jeugdbeschermer niet te vertrouwen is en belemmert daarmee de gecertificeerde instelling in de uitoefening van de ondertoezichtstelling. Daarnaast acht de kinderrechter, gezien de gespannen verhoudingen tussen de vader en de moeder, oma vaderszijde als vertrouwenspersoon gezien haar band met de vader niet neutraal en daarmee niet bevorderend voor de benodigde onderlinge samenwerking tussen de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling bij het herstel van het contact met de moeder. De kinderrechter oordeelt dat de (kind) jeugdbeschermer in eerste instantie geldt als neutrale derde c.q. vertrouwenspersoon voor de kinderen. Deze (kind) jeugdbeschermer heeft immers alleen contact met de kinderen en neemt geen deel aan het besluitvormingsproces in het kader van de ondertoezichtstelling. Indien de gecertificeerde instelling aanleiding ziet om een neutrale derde – niet zijnde de kind jeugdbeschermer – als zijnde vertrouwenspersoon toe te laten om de kinderen te ondersteunen bij gesprekken, dan is het aan de gecertificeerde instelling om te bepalen wie die neutrale derde is. De vertrouwenspersoon heeft in ieder geval geen persoonlijke betrekking met één van de ouders.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
ten aanzien van verzoekschrift I (C/09/632301 / JE RK 22-1461):
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing;
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing d.d. 30 juni 2022;
wijst af het verzoek tot het opleggen van een dwangsom;
en
ten aanzien van verzoekschrift II (C/09/633801 / JE RK 22-1719):
bepaalt dat de grootmoeder vaderszijde niet kan fungeren als vertrouwenspersoon voor de kinderen. De (kind) jeugdbeschermer geldt in eerste instantie als neutrale derde c.q. vertrouwenspersoon voor de kinderen. Indien de gecertificeerde instelling aanleiding ziet om een neutrale derde – niet zijnde de kind jeugdbeschermer – als zijnde vertrouwenspersoon aan te stellen om de kinderen te ondersteunen bij gesprekken, dan is het aan de gecertificeerde instelling om te bepalen wie die neutrale derde is. De vertrouwenspersoon heeft in ieder geval geen persoonlijke betrekking met één van de ouders;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 september 2022.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissingen geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.