ECLI:NL:RBDHA:2022:9480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
22/4694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in bijstandszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de blokkering van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Dit besluit volgde op een eerdere toekenning van de bijstandsuitkering, die met terugwerkende kracht was opgeschort. Verzoekster stelde dat zij niet in de gemeente Zoetermeer woonde, maar in een andere plaats, wat leidde tot de blokkering van haar uitkering.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter de situatie van verzoekster beoordeeld. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, wat een vereiste is voor het toewijzen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster maandelijks een WAO-uitkering ontving en bij haar moeder verbleef, waardoor zij geen woonlasten had. Er was geen acute financiële noodsituatie die een onmiddellijke beslissing vereiste.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4694

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. C.C. Haanappel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. de Weger).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 heeft verweerder aan verzoekster met ingang van
9 november 2021 een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met kostendelersnorm toegekend.
Bij besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder het recht van verzoekster op bijstand met ingang van 1 februari 2022 opgeschort.
Bij beslissingsformulier Pw van 30 mei 2022 heeft een medewerker van verweerder geadviseerd het recht van verzoekster op bijstand vanaf 9 november 2021 in te trekken en de verleende bijstand over de periode van 9 november 2021 tot en met 31 februari 2022 (de voorzieningenrechter begrijpt: 28 februari 2022) van verzoekster terug te vorderen. Verzoekster zou namelijk hebben verklaard niet in [plaats 1] te wonen, maar in [plaats 2].
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de uitvoeringshandeling van verweerder om de uitbetaling van bijstand aan verzoekster te blokkeren. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om de blokkering bij wijze van voorlopige voorziening op te heffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) namelijk alleen een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. Gelet op de rechtspraak betekent dit in dit geval dat sprake moet zijn van een acute financiële noodsituatie, die maakt dat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een acute financiële noodsituatie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat verzoekster maandelijks een WAO-uitkering van het UWV ontvangt, laatstelijk ten bedrage van € 234,74 (exclusief vakantiegeld). Daarnaast heeft verzoekster verklaard dat zij bij haar moeder verblijft op het adres Voorweg 198 in Zoetermeer. Daar doucht, kookt, eet en slaapt zij. Verzoekster heeft daardoor geen woonlasten. Van een acute dreiging van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie of water is dus geen sprake. Verzoekster is bovendien verzekerd voor ziektekosten en heeft niet onderbouwd dat zij schulden heeft die tot gevolg kunnen hebben dat zij binnenkort niet langer verzekerd is voor ziektekosten. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bezwaarprocedure niet door haar kan worden afgewacht.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek wegens het ontbreken van een spoedeisend belang afwijzen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.