ECLI:NL:RBDHA:2022:9483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/5570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht en gebruik van tolken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1984 met de Poolse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. De eiser betoogde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, onder andere omdat er ten onrechte gebruik was gemaakt van een B2 tolk in plaats van een C1 tolk tijdens een gehoor op 10 mei 2021. Hij stelde dat dit kwaliteitsverschil hem in zijn belangen had geschaad. Daarnaast voerde hij aan dat de opgelegde vertrektermijn van 28 dagen onjuist was en dat deze minimaal 30 dagen had moeten zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens het gehoor een geregistreerde tolk is gebruikt, en dat de Wet beëdigde tolken en vertalers geen onderscheid maakt tussen B2- en C1-niveau. De rechtbank oordeelde dat het betoog van de eiser niet kon slagen, omdat er geen bewijs was dat de kwaliteit van het gehoor onder het niveauverschil had geleden. Bovendien had de eiser geen belang meer bij de discussie over de vertrektermijn, aangezien deze termijn inmiddels was verstreken zonder dat hij hierop had gereageerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond voor zover het betrekking had op het verblijfsrecht op grond van het Unierecht en niet-ontvankelijk voor wat betreft de verwijderingsmaatregel. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Bij besluit van 6 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen op zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij meent rechtmatig verblijf te hebben op grond van het Unierecht. Volgens verweerder voldoet hij echter niet aan de voorwaarden van rechtmatig verblijf voor een periode langer dan drie maanden.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser vindt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de belangen van eiser niet zijn meegewogen. Daarbij is van belang dat ten onrechte gebruik is gemaakt van een zogenaamde B2 tolk in plaats van een C1 tolk tijdens het gehoor op 10 mei 2021. Door het kwaliteitsverschil tussen deze twee soorten tolken is eiser in zijn belangen geschaad. Verder vindt eiser dat de vertrektermijn een maand [1] , en dus minstens 30 dagen had moeten zijn in plaats van 28 dagen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Gebruik tolk
3. De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor op 10 mei 2021 een geregistreerde (oftewel beëdigde) tolk is gebruikt. Aangezien artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) enkel vereist dat een beëdigde tolk wordt ingezet, zonder onderscheid naar taalbeheersing op B2- of C1-niveau, kan het betoog van eiser niet slagen. Los daarvan blijkt uit de verslaglegging van het gehoor ook niet dat de kwaliteit van het gehoor onder dat niveauverschil te lijden heeft gehad, nu er enkel wat eenvoudige vragen over onder meer de datum van inreis, zijn verblijf en werk hier te lande aan eiser zijn gesteld. Dat eiser er voor heeft gekozen om geen antwoord te geven op deze vragen en ook niet heeft aangegeven dat hij bijvoorbeeld de tolk niet goed kon verstaan, moet voor zijn eigen rekening en risico komen. Niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad en evenmin is aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrektermijn
4. Voor wat betreft de vraag of aan eiser een vertrektermijn van 28 dan wel 30 dagen opgelegd had moeten worden of, zoals gemachtigde ter zitting heeft betoogd, er formeel geen sprake is geweest van een vertrektermijn, is van belang dat eiser daar inmiddels geen belang meer bij heeft. Eiser verblijft nog steeds in Nederland en deze termijn is ruimschoots verstreken, zonder dat eiser daar gevolg aan heeft gegeven dan wel dat daar door verweerder gevolgen aan zijn verbonden.
Wat is de conclusie?
5. De rechtbank zal het beroep - voor zover dat ziet op het verblijfsrecht op grond van het Unierecht – ongegrond verklaren. Het beroep voor zover dat ziet op de verwijderingsmaatregel zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat ziet op het verblijfsrecht op grond van het Unierecht ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover dat ziet op de verwijderingsmaatregel niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 30 lid 3 Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn).