ECLI:NL:RBDHA:2022:9506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
NL21.20253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 19 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.S.M. van Beek, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door M. Noslin. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 4 juni 2021 heeft ingediend en dat verweerder uiterlijk op 5 december 2021 had moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 8 december 2021 in gebreke gesteld, waarna het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat eiser juridische bijstand had ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20253
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Noslin).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser heeft zijn aanvraag namelijk ingediend op 4 juni 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder had dus uiterlijk op 5 december 2021 moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 8 december 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken. Het beroep van eiser is dus gegrond.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser zijn asielaanvraag heeft kunnen onderbouwen. Eiser heeft meerdere gehoren gehad en is in de gelegenheid gesteld om zijn correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Verder blijkt uit de stukken dat eisers asielaanvraag in de verlengde asielprocedure wordt behandeld.
6. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij de duidelijkheid omtrent een beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat verweerder een besluit neemt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020.1
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast gedrag, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt aan de zaak een lagere wegingsfactor toegekend. Het toe te kennen bedrag is opgebouwd uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 759,- en een wegingsfactor 0,5. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt daarom
€ 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.