ECLI:NL:RBDHA:2022:9508
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O. Sarac, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen dit primaire besluit, heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 15 april 2022. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd behandeld als een verzoek hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak in een andere zaak (NL22.8097), waarin het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk was verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en derhalve werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.