ECLI:NL:RBDHA:2022:9521
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag mvv op basis van middelenvereiste en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Soedanese vrouw, had de aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat haar echtgenoot niet voldeed aan het middelenvereiste, wat inhoudt dat hij niet over voldoende en zelfstandige middelen van bestaan beschikte. Eiseres betoogde dat haar echtgenoot niet verweten kon worden dat hij zijn baan had verloren door de Covid-19 pandemie en dat dit een grond zou moeten zijn om hem van het middelenvereiste vrij te stellen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag om een mvv was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de echtgenoot van eiseres al voor de pandemie een uitkering ontving en dat er geen blijvende objectieve belemmeringen waren die hem verhinderden om aan het middelenvereiste te voldoen. De rechtbank vond ook dat de belangenafweging die de staatssecretaris had gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven beschermt, niet onjuist was. Eiseres had nooit een verblijfsvergunning gehad en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen in zijn beslissing.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het middelenvereiste en de rol van de staatssecretaris in de belangenafweging bij aanvragen voor verblijf.