ECLI:NL:RBDHA:2022:9523
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na afwijzing verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Franke, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 17 november 2021 de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had afgewezen en een inreisverbod voor twee jaar had opgelegd. Na het indienen van bezwaar, heeft de staatssecretaris op 3 juni 2022 het bezwaar ongegrond verklaard, waarop verzoeker beroep heeft ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening werd behandeld tijdens een zitting op 8 augustus 2022, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door drs. F.W. King.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is. Echter, op de datum van uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, waardoor er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft dan ook beslist dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.