ECLI:NL:RBDHA:2022:9571
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een Wob-verzoek en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid inzake een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) beoordeeld. Eiser had op 26 november 2020 documenten opgevraagd met betrekking tot de gelijkstelling van bepaalde dagen als algemeen erkende feestdagen. Het primaire besluit van 21 januari 2021 wees dit verzoek af, en het bestreden besluit van 4 juni 2021 handhaafde deze afwijzing. Eiser stelde dat hij niet gehoord had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder hem voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn bezwaren toe te lichten. Eiser heeft echter niet gereageerd op de uitnodigingen voor een hoorzitting, waardoor verweerder kon aannemen dat eiser geen prijs stelde op een hoorzitting.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser in wezen een herhaling zijn van wat hij eerder in bezwaar heeft aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit adequaat gereageerd op de bezwaren van eiser en voldoende toegelicht hoe de gelijkstelling van dagen tot stand komt. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden en dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de afwijzing van zijn Wob-verzoek zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond en stelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.