ECLI:NL:RBDHA:2022:9589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
SGR 20/6845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de WIA-uitkering van eiseres, die per 12 mei 2020 geen recht meer had op deze uitkering volgens de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid). Eiseres, die eerder als pedagogisch medewerker werkte, had zich op 15 mei 2018 ziek gemeld vanwege psychische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben geoordeeld over de arbeidsongeschiktheid van eiseres, en dat alle medische informatie in de beoordeling is meegenomen. Eiseres voerde aan dat zij kampt met ernstige klachten die haar volledig arbeidsongeschikt maken, maar de rechtbank oordeelde dat er geen basis was om de conclusies van de verzekeringsarts te betwisten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft eiseres schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met een half jaar, en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- als schadevergoeding. Ook zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 379,50. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden in beide kosten veroordeeld, maar het beroep zelf is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.F. Desloover),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Rook).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Met het besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 12 mei 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, zodat eiseres op een fysiek spreekuur onderzocht kon worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
Op 28 februari 2022 heeft de rechtbank het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 21 februari 2022 ontvangen. Dit is in afschrift naar eiseres toegezonden. Op 30 maart 2022 is een reactie van eiseres ontvangen.
Eiseres heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Overwegingen

1. Eiseres was voorheen werkzaam als pedagogisch medewerker voor gemiddeld 6,69 uur per week. Zij heeft zich op 15 mei 2018 ziek gemeld vanuit een situatie van werkloosheid wegens psychische klachten. Met ingang van 2 juli 2018 is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 15 december 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 12 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert aan dat zij al sinds haar kinderjaren kampt met medische problemen. Die problemen hebben deels een psychische oorzaak en deels een fysieke oorzaak. Ze heeft regelmatig last van angst- en paniekklachten, durft niet alleen de deur uit en maakt nooit zelfstandig gebruik van (openbaar) vervoer. Daarnaast kan zij haar aandacht slechts kort vasthouden en zijn haar concentratie en geheugen belabberd. Eiseres heeft de hele dag buik- en hoofdpijn. Rond de datum in geding was bij haar sprake van sterk wisselende mogelijkheden, waardoor zij op slechte dagen geheel afhankelijk was van derden. Door haar klachten is zij volledig arbeidsongeschikt.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire arts heeft eiseres op 14 februari 2020 op het spreekuur gezien en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 19 februari 2020, welk rapport is geaccordeerd door de verzekeringsarts. De arts ziet bij eiseres een ernstig en complex klachtenbeeld, zowel somatisch als psychisch. Haar draagkracht is voorlopig beperkt vanwege het hardnekkig en chronisch karakter van de klachten. Haar psychisch evenwicht is kwetsbaar en er is een reële kans op terugval. Wel verwacht de arts in de toekomst op diverse punten een belangrijke verbetering. De arts geeft aan dat eiseres is aangewezen op werk zonder sterk wisselende taakinhoud, veelvuldige deadlines en productiepieken. Verder mogen daarin geen veelvuldige storingen of onderbrekingen en geen hoog handelingstempo voorkomen. Op sociaal vlak is eiseres beperkt in het hanteren van emotionele problemen van anderen, beperkt in het omgaan met conflicten en kan zij niet omgaan met intensief klantcontact, rechtsreeks contact met hulpbehoevenden en leidinggevende aspecten. Eiseres heeft een matige conditie waardoor zij op fysiek vlak niet zwaar belast kan worden. In dynamische handelingen is het frequent buigen, duwen/trekken, tillen of dragen en zware lasten hanteren beperkt. Lopen en staan tijdens het werk zijn beperkt. Vanuit energetische gronden en vanuit beschikbaarheidscriteria is een urenbeperking aan de orde in de mate van vier uur per dag en twintig uur per week. Vanwege het bioritme is ’s nachts werken beperkt en mag het werk geen wisseldiensten of ploegendiensten inhouden. De arts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 februari 2020.
5.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 18 augustus 2020 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek en de telefonische hoorzitting van 18 augustus 2020. De verzekeringsarts b&b stelt vast dat bij eiseres geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden omdat zij niet voldoet aan één van de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. In verband met de pijnklachten zijn in de FML beperkingen aangenomen voor fysiek zwaar werk. De primaire arts heeft de informatie van behandelend psycholoog meegenomen bij de oordeelsvorming. Omdat eiseres op de datum in geding clomipramine en oxazepam gebruikte en een bijwerking van deze medicatie sufheid kan zijn, heeft de verzekeringsarts b&b de FML aangevuld met een beperking ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b zijn rapportage aangevuld op 6 mei 2021. Hierin heeft hij gereageerd op de aanvullende informatie van de psycholoog Kip van 7 augustus 2020 en 3 februari 2020, psycholoog Schors van 12 november 2020, huisarts Wouterson van 12 november 2020 en de MDL-kliniek van 28 maart 2019. Deze nieuwe stukken bieden naar zijn mening geen nieuwe medische inzichten ten aanzien de situatie van eiseres rond de datum in geding. Hij ziet dan ook geen aanleiding om verdergaande beperkingen op te nemen in de FML. Op 12 november 2021 heeft de verzekeringsarts zijn rapportage opnieuw aangevuld naar aanleiding van informatie van de Vermoeidheidskliniek van 10 augustus 2021 en de psycholoog en AIOS-psychiatrie van 31 maart 2021. Hij wijst erop dat de klachten en problemen die worden beschreven niet zonder meer van toepassing waren op de datum in geding. Verder weerlegt hij gemotiveerd de conclusie in het bericht van de Vermoeidheidskliniek dat sprake is bij eiseres van CVS. Ook deze informatie levert geen aanleiding tot aanscherping van de FML naar zijn mening.
5.3
Op de zitting heeft eiseres gemotiveerd aangevoerd dat zij zich niet gehoord voelt door verweerder. Zo is zij in de primaire fase gezien door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts, en heeft zij in de bezwaarfase alleen telefonisch gesproken met de verzekeringsarts b&b. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien het onderzoek te schorsen om verweerder in de gelegenheid te stellen eiseres op te roepen voor een fysiek spreekuur bij de verzekeringsarts b&b.
5.4
Op 11 februari 2022 heeft een fysiek spreekuurcontact plaatsgevonden tussen eiseres en de verzekeringsarts b&b. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 21 februari 2022. De verzekeringsarts b&b heeft een uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Op basis van zijn onderzoek concludeert de verzekeringsarts b&b dat het beeld wat betreft vermoeidheid is verergerd sinds de datum in geding, maar dat er geen argumenten zijn voor meer beperkingen rond de datum in geding. Niet gebleken is dat bij eiseres sprake is van sterk wisselende mogelijkheden met langere tijd verlies van zelfredzaamheid. Uit het persoonlijk en sociaal functioneren en het dagverhaal zoals in het rapport van de primaire arts wordt beschreven en de informatie van de GGZ en Altrecht blijkt een verminderd copingvermogen, een duidelijk verminderde stresstolerantie en een remming op het gehele functioneren. Hiermee is in de FML rekening gehouden door de beperkingen ten aanzien van het werktempo en ten aanzien van extra mentale en emotioneel belastende opdrachten. Omdat angstklachten maken dat het extra energie kost om zich staande te houden, is er door de primaire arts een urenbeperking aangenomen van 4 uur per dag en 20 uur per week. Deze omvang is gerechtvaardigd in relatie met de ernst van de psychische problematiek en passend bij het dagverhaal van destijds.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat uit de medische rapporten blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare medische informatie zijn meegenomen in de beoordelingen. Dit heeft geleid tot een FML met een veelvuldigheid aan beperkingen. Hoewel de rechtbank uit het betoog van eiseres begrijpt dat zij sterk wisselende mogelijkheden ervaart, kan de rechtbank daar niet op afgaan. Om daarvan uit te kunnen gaan, moet daarvoor in de medische informatie een basis te vinden zijn. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de verzekeringsarts b&b niet te volgen in zijn conclusie dat die basis niet blijkt uit de beschikbare medische informatie. In hetgeen eiseres overigens aanvoert, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om van het standpunt van de verzekeringsarts b&b af te wijken. De rechtbank acht hierbij van belang dat het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts is om de (arbeids)beperkingen vast te stellen.
6.2
Het voorgaande betekent dat het medische onderdeel van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
7. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies, die geduid zijn aan de hand van de FML, niet passend zijn voor eiseres. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden gericht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft bepaald dat eiseres met ingang van 12 mei 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Overschrijding van de redelijke termijn
11.1
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
11.2
Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens gevallen van bijzondere omstandigheden.
11.3
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, te weten 19 maart 2020. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en vijf maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure bedraagt een half jaar. De overschrijding van de redelijke termijn heeft geheel in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
11.4
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak en in de opstelling van eiseres in deze procedure geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat de lengte van deze procedure in beroep langer dan anderhalf jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM is daarom - naar boven afgerond - met een half jaar overschreden.
11.5
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. De rechtbank zal de Staat in deze kosten veroordelen. De Staat dient ook de door eiseres gemaakte proceskosten in verband met het verzoek te vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,- aan eiseres;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.