ECLI:NL:RBDHA:2022:9590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/09/633052 / JE RK 22-1601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling was gegeven. De schriftelijke aanwijzing, die op 1 juni 2022 was verstrekt, beperkte het contact tussen de moeder en haar minderjarige kind tot één uur begeleid bezoek per week. De moeder stelde dat zij nooit op de hoogte was gesteld van deze aanwijzing en dat deze niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing weliswaar aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht voldeed, maar dat uitbreiding van het contact in het belang van de minderjarige noodzakelijk was, vooral met het oog op een naderend NIFP-onderzoek. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en een nieuwe regeling vastgesteld die voorziet in één begeleid bezoekmoment van twee uur per week, met de mogelijkheid tot uitbreiding indien de situatie dat toelaat. De kinderrechter heeft benadrukt dat de uitbreiding van het contact belangrijk is voor de hechtingsband tussen de moeder en het kind en dat dit ook van belang is voor het NIFP-onderzoek. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder is ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/633052 / JE RK 22-1601
Datum uitspraak: 9 september 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het op 29 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. E.L. de Craen, gevestigd te Den Haag.
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
en

[pleegouders]

hierna te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de moeder, met producties;
- productie 11 van de moeder, ingekomen op 6 september 2022.
Op 6 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] vergezeld door een collega, namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders zijn opgeroepen en niet ter zitting verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank drie e-mails met bijlagen van de moeder ontvangen welke door de kinderrechter buiten beschouwing zijn gelaten aangezien het onderzoek al op de zitting van 6 september jl. was gesloten.

Feiten

  • De vader van [minderjarige] is [de man]
  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • Bij beschikking van 20 maart 2017 is de moeder belast met het eenhoofdig gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking 10 januari 2022 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 22 januari 2022 tot 22 oktober 2022.
  • Voorts is bij beschikking van 5 mei 2022 de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 11 mei 2022 tot 22 oktober 2022 verlengd en is het Nederlands Instituut voor Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om de bemiddelen voor een deskundigenonderzoek.
  • De gecertificeerde instelling heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven op 1 juni 2022 met betrekking tot de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] , met de volgende afspraken:
[minderjarige] en de moeder hebben éénmaal per week één uur begeleid bezoek.
Er is te allen tijden een ambulant begeleider vanuit Jeugdformaat of de WSSJBJR aanwezig tijdens de bezoeken.
De moeder volgt de tips en adviezen op van de ambulant hulpverlener vanuit Stichting Jeugdformaat.
De moeder spreekt niet negatief over de medewerkers van de WSSJBJR in het bijzijn van [minderjarige] .
Er wordt niet gesproken over volwassen zaken met [minderjarige] tijdens de bezoeken, voorbeelden daarvan zijn opgenomen in de schriftelijke aanwijzing.

Verzoek

Allereerst is de moeder van mening dat zij in haar verzoek tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing ontvankelijk is omdat niet redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat de moeder in verzuim is. De schriftelijke aanwijzing heeft de moeder nooit bereikt en de gecertificeerde instelling kan niet aantonen op welke wijze en wanneer de schriftelijke aanwijzing aan de moeder is verstuurd. Op 13 juli 2022 heeft de moeder de schriftelijke aanwijzing alsnog ontvangen. Binnen een termijn van twee weken nadien heeft de moeder haar verzoek ingediend en daarom is zij subsidiair op die grond ontvankelijk.
Inhoudelijk heeft de moeder aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de inhoud van deze schriftelijke aanwijzing en de wijze waarop deze tot stand is gekomen. Zij verzoekt daarom vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. Volgens de moeder is de schriftelijke aanwijzing niet zorgvuldig voorbereid; er is namelijk niet beschreven met wie is overlegd om tot deze bezoekregeling te komen en er staat niet in op welke wijze de schriftelijke aanwijzing aan de moeder is aangekondigd. Daarnaast is de schriftelijke aanwijzing niet deugdelijk gemotiveerd. Er ontbreekt immers een motivering waarom het noodzakelijk is dat de bezoeken zodanig worden beperkt. Momenteel heeft de moeder slechts één uur begeleid bezoek per week met [minderjarige] . Uit de schriftelijke aanwijzing en de omgangsverslagen blijkt dat de bezoeken goed verlopen en de moeder deelt deze mening. Om die reden is zij van mening dat de bezoeken moeten worden uitgebreid. De moeder betwist voorts dat zij [minderjarige] belast met volwassenenzaken tijdens het bezoek en benadrukt dat zij [minderjarige] nooit zal ontvoeren. Zij betwist niet dat er conflicten zijn met de gecertificeerde instelling, maar [minderjarige] heeft daar geen last van. Bovendien vindt de moeder dat er niet met twee maten gemeten mag worden. De moeder mag geen familie meenemen naar het bezoek en de pleegouders wel. Dit vindt de moeder oneerlijk. Een forse beperking tussen het contact van de moeder en [minderjarige] is niet goed voor hun hechtingsband en draagt niet in positieve zin bij aan het doel van de uithuisplaatsing, namelijk het toewerken van een thuisplaatsing bij de moeder. Frequenter en langduriger contact is daarbij van essentieel belang, zeker in het licht van het aangevraagde onderzoek van het NIFP. De moeder ziet graag een opbouwende contactregeling inhoudende dat er elke zaterdag vier uur (on)begeleid bezoek is waarbij wordt toegewerkt naar een volledig weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en bezoek op de op religieuze feestdagen die buiten het weekend vallen dan wel een regeling die meer in lijn ligt met wat de moeder voorstelt en de kinderrechter in het belang van [minderjarige] voorkomt.

Verweer

De gecertificeerde instelling is van mening dat de schriftelijke aanwijzing aan alle formele vereisten voldoet. De aanwijzing is gegeven op 1 juni 2022 en ook op die dag aan de moeder gezonden. Dit blijkt ook uit de interne verzendlijst van de gecertificeerde instelling die na ontvangst van het verzoekschrift is gecontroleerd. De gecertificeerde instelling heeft echter geen bezwaar als de inhoud van de schriftelijke aanwijzing op zitting wordt besproken.
Wat betreft de inhoud van de schriftelijke aanwijzing is de gecertificeerde instelling van mening dat de gronden voor de beperking van het contact tussen [minderjarige] en de moeder nog steeds aan de orde zijn. De afspraken zijn daarom nog actueel. Uitbreiding van het contact is eerder niet mogelijk gebleken omdat de moeder strijd voert met de gecertificeerde instelling en de pleegouders. Dit brengt conflicten en spanningen met zich mee. De moeder belast [minderjarige] weliswaar niet direct met deze strijd, maar [minderjarige] krijgt de spanningen wel mee en dit is belastend voor haar. De gecertificeerde instelling heeft vanwege de onrustige samenwerking met de moeder de begeleiding van het contact uitbesteed aan een objectieve en onafhankelijke partij. Volgens de omgangsverslagen lukt het de moeder om tijdens de bezoeken goed aan te sluiten bij [minderjarige] , maar zijn de overdrachtsmoment spanningsvol. De moeder heeft bij de laatste bezoeken tegen de afspraken in toch een briefje of iets anders aan [minderjarige] gegeven. Hierdoor zijn er bij de gecertificeerde instelling zorgen over wat er zal gebeuren als er geen begeleiding is bij de bezoeken. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] onbewust of bewust klem komt te zitten tussen de moeder en de pleegouders. Om uitbreiding van het contact zonder begeleiding en in het weekend te kunnen realiseren is het eerst nodig dat de moeder laat zien dat zij zich aan de afspraken rondom de bezoeken kan houden en een goede samenwerking met de pleegouders kan hebben. Het in duur uitbreiden van het contact is tot op heden niet van de grond gekomen omdat de gecertificeerde instelling, in tegenstelling tot de wens en het standpunt van de moeder tot uitbreiding zonder begeleiding en in het weekend, begeleiding noodzakelijk vindt. Juist ook met het oog op het NIFP onderzoek is de begeleiding belangrijk.

Beoordeling

Ontvankelijkheid*Nu het verzoek binnen twee weken na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de verzoek*ster ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is verzoek*ster ontvankelijk in zijn*haar verzoek.
De gecertificeerde instelling kan ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de beslissing van de gecertificeerde instelling als een aanwijzing geldt zoals is neergelegd in artikel 1:264 BW, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als haar in het in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Uit artikel 1:264 BW vloeit voort dat de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken bedraagt en aanvangt met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. Op de niet-ontvankelijkheid is een uitzondering in lid vier geformuleerd, namelijk indien niet redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat de verzoeker in verzuim is geweest. Deze toets moet ambtshalve worden uitgevoerd.
De kinderrechter stelt vast dat de gecertificeerde instelling op 1 juni 2022 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. De moeder heeft vervolgens op 29 juli 2022 bij de kinderrechter het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing ingediend. Het verzoek van de moeder lijkt daarmee buiten de termijn van twee weken te zijn ingediend. De moeder heeft gesteld dat zij de schriftelijke aanwijzing niet eerder heeft ontvangen dan 13 juli 2022 en dat de gecertificeerde instelling moet aantonen dat zij de schriftelijke aanwijzing daadwerkelijk op 1 juni 2022 aan de moeder heeft gestuurd. De gecertificeerde instelling heeft verklaard de schriftelijke aanwijzing via de normale post te hebben verzonden en dat dit is gecontroleerd in de interne verzendlijst van de gecertificeerde instelling. Nu de gecertificeerde instelling deze verzendlijst niet heeft overgelegd concludeert de kinderrechter dat zij niet kan vaststellen of de schriftelijke aanwijzing eerder dan 13 juli 2022 naar de moeder is gestuurd. Het had op de weg van de gecertificeerde instelling gelegen om hieromtrent nadere stukken in te dienen. Dit maakt dat een niet-ontvankelijkheidverklaring achterwege moet blijven omdat niet redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat de verzoeker in verzuim is geweest. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom ook inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijke beoordeling
De kinderrechter zal hieronder beoordelen of de schriftelijke aanwijzing van 1 juni 2022 in stand kan blijven of vervallen verklaard moet worden zoals door de moeder is verzocht.
De kinderrechter is op grond van de stukken en het besprokene ter zitting van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing, anders dan de moeder heeft betoogd, voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en door de gecertificeerde instelling afdoende is gemotiveerd. Op verzoek van de advocaat is de contactregeling in een schriftelijke aanwijzing neergelegd zodat deze door de rechtbank kon worden getoetst. De schriftelijke aanwijzing is daarmee niet onverwachts gegeven of onvoldoende aangekondigd. Verder blijkt uit de schriftelijke aanwijzing dat de gecertificeerde instelling bij totstandkoming van de contactregeling intern overleg heeft gehad met collega’s en de gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling. Ook blijkt voldoende uit de schriftelijke aanwijzing waarom de gecertificeerde instelling de bezoekmomenten heeft beperkt. Uit de schriftelijke aanwijzing volgt namelijk dat de gecertificeerde instelling uitbreiding van het contact heeft overwogen maar dit niet in het belang van [minderjarige] vindt omdat er te weinig vertrouwen is in de stabiliteit van de moeder en de negatieve uitlatingen die zij doet over de medewerkers van de gecertificeerde instelling en de pleegouders. De schriftelijke aanwijzing voldoet daarmee naar het oordeel van de kinderrechter aan de voorwaarden van totstandkoming die daaraan worden gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wel is de kinderrechter het eens met de moeder dat uitbreiding van het contact, zeker met het oog op het naderende NIFP onderzoek, noodzakelijk is. De moeder heeft verzocht een opbouwende contactregeling vast te stellen dan wel een regeling vast te stellen die de kinderrechter in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt en meer in lijn is met wat de moeder voorstelt. De kinderrechter vindt het, op basis van de stukken en informatie die tijdens de zitting naar voren is gebracht, in het belang van [minderjarige] om een uitgebreidere contactregeling dan in de schriftelijke aanwijzing vast te stellen tussen de moeder en [minderjarige] . Op basis van de stukken, waaronder de positieve omgangsverslagen van de afgelopen periode, ziet de kinderrechter namelijk geen risico’s of contra-indicaties voor uitbreiding van de bezoeken in duur. Uit de omgangsverslagen blijkt immers dat de moeder tijdens de bezoeken haar frustraties en boosheid bij [minderjarige] weet weg te houden. Dit wordt – op de overdrachtsmomenten na – door de gecertificeerde instelling bevestigd. Uitbreiding van de contactmomenten in duur is belangrijk voor de hechtingsband tussen de moeder en [minderjarige] en kan belangrijke informatie opleveren voor het NIFP onderzoek. Wel ziet de kinderrechter de zorgen die de gecertificeerde instelling heeft over de mogelijkheden van de moeder om haar emoties te controleren en vindt zij het belangrijk dat de bezoeken vooralsnog begeleid worden. De kinderrechter acht het van belang dat de omgang wordt uitgebreid vóór de volgende zitting in oktober betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de contactregeling verder zal worden uitgebreid indien blijkt dat daar bij [minderjarige] ruimte voor en behoefte aan is. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 1 juni 2022 toewijzen en de navolgende bezoekregeling vaststellen die haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart de moeder ontvankelijk in haar verzoek;
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing van 1 juni 20222 vervallen;
bepaalt dat er iedere week één begeleid bezoekmoment van twee uur zal plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] , met dien verstande dat de gecertificeerde instelling de contactmomenten kan uitbreiden zodra daarvoor ruimte en behoefte bij [minderjarige] wordt gezien;
bepaalt dat de uitbreiding zal plaatsvinden
vóór de volgende zittingbetreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling (en indien de zitting niet voor 22 oktober 2022 zal plaatsvinden dan zal deze datum het uitgangspunt zijn);
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 9 september 2022 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.