ECLI:NL:RBDHA:2022:9593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
NL22.17836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de voortvarendheid van de staatssecretaris bij de uitvoering van een maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juni 2022, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in het proces van zijn uitzetting, met name met betrekking tot de afname van zijn vingerafdrukken en de communicatie met de Tunesische autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris wel degelijk voortvarend heeft gehandeld, ondanks dat er tussen bepaalde data geen vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende stappen heeft ondernomen om de uitzetting van eiser te realiseren en dat er geen sprake is van een inbreuk op de vereiste voortvarendheid. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17836

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1991 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 juni 2022. [1] Uit deze uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds 22 juni 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt. De Tunesische autoriteiten verstrekken een Laissez-Passer (LP) wanneer er vingerafdrukken in hun systeem voorkomen. Omdat afname van eisers vingerafdrukken daarmee feitelijk belangrijkste obstakel was, had van verweerder een meer actieve rol verwacht mogen worden om tot afname van de vingerafdrukken te komen. Er is dan ook te lang gewacht met een volgend vertrekgesprek na het vertrekgesprek van 14 juli 2022. In de tweede plaats handelt verweerder onvoldoende voortvarend door de vingerafdrukken niet eerder naar de Tunesische autoriteiten te zenden. Eiser heeft in het vertrekgesprek van 8 augustus 2022 toestemming tot afname gegeven, maar op 19 augustus 2022 waren de vingerafdrukken nog steeds niet naar de Tunesische ambassade gestuurd.
4. De rechtbank stelt ten eerste vast dat uit het voortgangsrapport van 8 september 2022 volgt dat niet op 8 augustus 2022, maar op 9 augustus 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Uit het voortgangsrapport blijkt verder, voor zover van belang, het volgende. Op 14 juli 2022 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden. Op 28 juli 2022 heeft verweerder de Tunesische autoriteiten (schriftelijk) gerappelleerd omtrent de LP-aanvraag. Volgens het verslag van het vertrekgesprek van 9 augustus 2022 is tijdens eerdere gesprekken door eiser aangegeven dat hij niet mee wilde werken, maar stemt hij nu wel toe met het afnemen van vingerafdrukken. Op 19 augustus 2022 heeft verweerder de originele vingerafdrukken ter aanvulling van de LP-aanvraag aan de Tunesische autoriteiten verzonden. Daarop hebben de Tunesische autoriteiten op 22 augustus 2022 eisers identiteit en nationaliteit bevestigd. De LP kan pas worden opgehaald zodra de vluchtgegevens bekend zijn en eiser een PCR-test heeft ondergaan. Diezelfde dag is een vlucht aangevraagd en op 24 augustus 2022 zijn de vluchtgegevens ontvangen voor een vlucht op 1 september 2022. Op 25 augustus 2022 is een PCR-test ingepland en heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gehouden. Uit een bericht van 26 augustus 2022 in het voortgangsrapport blijkt dat de LP op 31 augustus 2022 kan worden opgehaald als eiser meewerkt aan de PCR-test. Eiser is vervolgens op 30 augustus 2022 niet verschenen voor de PCR-test, waarna de vlucht is geannuleerd. Verweerder heeft op 6 september 2022 weer een vertrekgesprek gehouden.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Hoewel verweerder tussen 14 juni en 9 augustus 2022 geen vertrekgesprekken heeft gehouden met eiser, maakt dit niet dat verweerder heeft stilgezeten. Verweerder heeft in de tussentijd immers schriftelijk gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten. Nu eiser vóór het vertrekgesprek van 9 augustus 2022 verklaarde dat hij geen medewerking verleent aan zijn terugkeer, dient verweerder in de gelegenheid te worden gesteld om het LP-traject bij de Tunesische autoriteiten af te wachten.
Dat verweerder tussen 9 en 19 augustus 2022 geen kenbare handelingen heeft verricht maakt ook niet dat verweerder onvoldoende voortvarend is geweest. Hierbij is van belang en laat de rechtbank (mee)wegen dat verweerder meer dan gebruikelijke voortvarendheid heeft betracht om de uitzetting van eiser te realiseren sinds diens identiteit en nationaliteit op 22 augustus 2022 zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat hiermee - wat betreft het verloop van de handelingen in zijn geheel - geen sprake is van een inbreuk van de bij uitzetting vereiste voortvarendheid.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.