ECLI:NL:RBDHA:2022:9595
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek om proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands kind, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen in een besluit van 20 januari 2022. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 7 juli 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard, waarna verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar wel verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de staatssecretaris gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoekster, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.