ECLI:NL:RBDHA:2022:9595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
NL22.2160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek om proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands kind, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen in een besluit van 20 januari 2022. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 7 juli 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard, waarna verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar wel verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de staatssecretaris gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoekster, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2160

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoekster,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER 'Verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands kind' afgewezen.
Verzoekster heeft tegen deze beslissing bezwaar ingesteld. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 7 juli 2022 heeft verweerder dit bezwaar gegrond geacht.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrechten (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. In de beslissing op bezwaar van 7 juli 2022 geeft verweerder aan dat de eerste beslissing is herroepen omdat er sprake was van een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te verwijten is. Aan verzoekster is alsnog een Chavez-Vilchez verblijfsrecht toegekend omdat in de bezwaarprocedure is gebleken dat de overgelegde identiteits- en nationaliteitsdocumenten echt zijn gebleken.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder (gedeeltelijk) tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759 met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.