ECLI:NL:RBDHA:2022:9599
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, wiens naam niet is vermeld, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 17 augustus 2022, hield in dat de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.
Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden overgedragen aan Italië voordat op haar beroep was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat het beroep niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kon worden behandeld. De voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar beroep zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om verzoekster eerder over te dragen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.