ECLI:NL:RBDHA:2022:9638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
C/09/634377 / JE RK 22-1812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 september 2022 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] toegewezen, terwijl het verzoek tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen is afgewezen. De kinderrechter oordeelt dat er onvoldoende gronden zijn voor een uithuisplaatsing, ondanks zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en incidenten waarbij de vader van [minderjarige 1] betrokken was. De moeder heeft zich niet altijd aan veiligheidsafspraken gehouden, maar de kinderrechter is van mening dat zij de kans moet krijgen om samen met hulpverleners nieuwe afspraken te maken. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening en het waarborgen van de veiligheid van de kinderen. De zaak is behandeld met gesloten deuren, en de beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 22 september 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/634377 / JE RK 22-1812
C/09/634391 / JE RK 22-1815
Datum uitspraak: 9 september 2022

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 29 augustus 2022 ingekomen verzoekschrift I van:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
en in de zaak naar aanleiding van het op 30 augustus 2022 ingekomen verzoekschrift II van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2021 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A. Dayala, gevestigd in Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan in verzoekschrift II:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking 29 augustus 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is machtiging verleend [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 29 augustus 2022 tot 12 september 2022. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
Bij beschikking van 29 augustus 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van 29 augustus 2022 tot 12 september 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikkingen van 29 augustus 2022;
- de verzoekschriften met bijlagen.
Op 9 september 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- mevrouw [toehoorder] als toehoorder, namens Jeugdformaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Verzoeken en verweer

I Machtiging tot uithuisplaatsing
Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van zes maanden. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] is eerder 2,5 jaar uit huis geplaatst geweest. In december 2021 is [minderjarige 1] weer bij de moeder geplaatst en is het Voorkomen Uithuisplaatsing (VUHP) team ingezet om de opvoedsituatie bij de moeder te monitoren. Door de hulpverlening van VUHP wordt gezien dat de moeder slecht leerbaar is en geen inzicht toont in haar persoonlijke problematiek. Daar komt bij dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] recent weer zijn toegenomen vanwege verschillende incidenten waar de vader van [minderjarige 1] , de heer [de man] bij betrokken is. Op 4 augustus 2022 zijn veiligheidsafspraken gemaakt met de moeder, waaronder het hebben van een stabiele woonruimte, medewerking verlenen aan de hulpverlening, fysiek en emotioneel beschikbaar zijn voor [minderjarige 1] en het contact met de heer [de man] vermijden. Op 29 augustus 2022 belt de moeder in paniek de hulpverlening van VUHP, omdat de heer [de man] zich in haar woning bevindt en niet weg wil gaan. [minderjarige 1] is daarbij aanwezig. Dit betekent dat de moeder zich niet aan de veiligheidsafspraken heeft gehouden hetgeen niet in het belang van [minderjarige 1] is. Daarbij heeft de hulpverlening van VUHP aangegeven zich terug te trekken uit het gezin, omdat zij de veiligheid van [minderjarige 1] niet langer kunnen waarborgen. De gecertificeerde instelling acht een uithuisplaatsing noodzakelijk om [minderjarige 1] stabiliteit en rust te bieden. De moeder dient eerst aan zichzelf te werken alvorens gewerkt kan worden aan een thuisplaatsing van [minderjarige 1] . De gecertificeerde instelling acht daarbij een NIKA-traject passend, zodat diagnostiek kan plaatsvinden en passende hulpverlening kan worden ingezet. Ook dient er zicht te komen op de band tussen [minderjarige 1] en de heer [de man] omdat hij de vader van [minderjarige 1] is en het voor haar ontwikkeling van belang is dat zij contact met hem heeft. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling desgevraagd aangegeven dat het tot twee maanden geleden met de inzet van het VUP team redelijk is gegaan met de thuisplaatsing van [minderjarige 1] . Er is verder slechts een vermoeden van drugsgebruik door de moeder, dit is niet vastgesteld.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat van de moeder heeft ter zitting aangegeven dat de heer [de man] valse beschuldigingen heeft geuit en verwijten heeft gemaakt over onder andere het vermeende drugsgebruik van de moeder. De moeder is hierdoor in een negatief daglicht komen te staan. De heer [de man] heeft in Whatsappberichten van 31 augustus en 5 september 2022 toegegeven dat hij deze onjuiste beschuldigingen heeft geuit, omdat hij erg verdrietig is over de huidige situatie. Hij heeft aangegeven zich terug te willen trekken uit de verzorging en opvoeding. Nu vast is komen te staan dat de beschuldigingen vals zijn, is de moeder van mening dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De moeder is voldoende in staat [minderjarige 1] op te voeden en te verzorgen. Daar komt bij dat de spoeduithuisplaatsing opnieuw een traumatische ervaring is geweest voor [minderjarige 1] , omdat zij dit al eerder heeft meegemaakt en zij juist na de thuisplaatsing van december 2021 rust en stabiliteit ervaarde.
De moeder heeft aanvullend aangegeven dat zij zich aan alle veiligheidsafspraken heeft gehouden, maar dat zij niet wist dat deze na 22 augustus 2022 zijn verlengd door de jeugdbeschermer. De moeder doet haar uiterste best voor haar kinderen. Daarbij heeft de moeder direct na de spoeduithuisplaatsing op eigen initiatief contact opgenomen met de Raad, de GGD en de huisarts om een drugstest te doen om daarmee aan te kunnen tonen dat zij geen drugs gebruikt.
II Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 2] is een jonge baby, die volledig afhankelijk is van haar opvoeders. In de thuissituatie bij de moeder is sprake van fysieke en emotionele onveiligheid en dat is niet in het belang van [minderjarige 2] . Gezien de verschillende incidenten die hebben plaatsgevonden, waarbij de heer [de man] betrokken is geweest, acht de Raad het van belang dat [minderjarige 2] de komende periode de rust, stabiliteit en voorspelbaarheid krijgt die zij nodig heeft. De Raad is van mening dat er de komende periode zicht dient te komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en dat onderzocht dient te worden of, en zo ja welke vorm van hulpverlening passend is. Ter zitting heeft de Raad de kinderrechter in overweging gegeven - vanwege de verstrekkendheid van de maatregel tot uithuisplaatsing – om te kijken of het toch mogelijk is om met behulp van (wederom) de inzet van het VUPH team en het maken van nadere (veiligheids)afspraken met de moeder, [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) weer thuis te plaatsen bij de moeder.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. De gecertificeerde instelling is al gedurende een langere periode betrokken bij het gezin vanwege de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , de oudere zus van [minderjarige 2] . Nadat op 4 augustus 2022 veiligheidsafspraken zijn gemaakt, is de situatie op 29 augustus 2022 toch geëscaleerd. De heer [de man] bevond zich in de woning van de moeder in aanwezigheid van [minderjarige 2] . Dit was een zeer onvoorspelbare en onveilige situatie voor [minderjarige 2] . De gecertificeerde instelling acht het van belang dat de komende periode diagnostiek plaatsvindt en dat opvoedondersteuning wordt ingezet.
De moeder stemt in met het verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder verzet zich evenwel tegen het verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing, nu zij [minderjarige 2] zelf kan opvoeden. De eerdere zorgen zijn afgenomen, omdat de heer [de man] zich heeft teruggetrokken uit de verzorging en opvoeding en de moeder zich realiseert dat contact met de heer [de man] niet in het belang van [minderjarige 2] is. De nog bestaande zorgen kunnen worden ondervangen met de voorlopige ondertoezichtstelling en door inzet van verdere hulpverlening. Een machtiging tot uithuisplaatsing is volgens de advocaat van de moeder dan ook niet proportioneel.
Beoordeling
I en II Machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige 1] is een langere periode uit huis geplaatst en verblijft sinds december 2021 weer bij de moeder. De afgelopen maanden was sprake van een positieve ontwikkeling, mede door de inzet van hulpverlening vanuit het VUHPteam. Recent is de situatie veranderd door verschillende incidenten die zich hebben voorgedaan. Er zijn daarop veiligheidsafspraken gemaakt maar daar heeft de moeder zich onvoldoende aan gehouden. Dat is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter merkt echter op dat in het verzoekschrift wordt gesproken over vermoedens van drugsgebruik bij de moeder, maar dat daarover geen zekerheid bestaat. Daarnaast zou de moeder niet bereikbaar zijn voor de hulpverlening, maar is ter zitting gebleken dat de moeder nog steeds bereid is mee te werken met de hulpverlening, terwijl bovendien uit whatsappgesprekken met de medewerkers van het VUHPteam juist kan worden opgemaakt dat de moeder goed bereikbaar is en zich flexibel opstelt op momenten dat afspraken door het VUHPteam worden afgezegd of verzet. Gelet op de verstrekkendheid van een uithuisplaatsing is de kinderrechter van oordeel dat de moeder in het belang van de kinderen de kans dient te worden geboden om samen met de hulpverleners van VUHP en de jeugdbeschermer opnieuw nadere (veiligheids)afspraken te maken. Deze afspraken houden in ieder geval in dat de moeder het contact met de vader van [minderjarige 1] , de heer [de man] vermijdt, dat [minderjarige 1] naar school gaat, dat de moeder meewerkt aan drugstesten indien daarom door de hulpverlening wordt verzocht en dat zij bereikbaar is voor, en de samenwerking aangaat met de betrokken jeugdbeschermer en andere hulpverleners. Een eventuele nadere invulling van de veiligheidsafspraken is aan de jeugdbescherming. De kinderrechter gaat ervan uit dat de moeder de belangen van de kinderen steeds voorop zal stellen en dat zij zich, zoals door haar ter zitting is toegezegd, aan alle afspraken zal houden.
II Voorlopige ondertoezichtstelling
Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige 2] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Er bestaan zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] , omdat zij een jonge baby is en volledig afhankelijk van de moeder. In de thuissituatie van de moeder is sprake geweest van fysieke en emotionele onveiligheid. De kinderrechter acht het dan ook van belang dat meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder en dat wordt ingezet op passende hulpverlening. De kinderrechter benadrukt daarbij dat van de moeder verwacht wordt dat zij de samenwerking met de betrokken hulpverlening zal blijven aangaan.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
inzake C/09/634377 / JE RK 22-1812
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;
inzake C/09/634391 / JE RK 22-1815
stelt [minderjarige 2] van 12 september 2022 tot 29 november 2022 voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
en
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de periode van de voorlopige ondertoezichtstelling;
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022 door mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.C. Mulders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.