Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1985 en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Bij brief van 23 maart 2022 hebben de autoriteiten van Spanje de overname van eiser geaccepteerd op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst stelt eiser dat niet kan worden nagegaan in welke hoedanigheid de ambtenaar [Naam 2], wiens naam onder het bestreden besluit staat, het bestreden besluit namens verweerder heeft genomen. Ook is het bestreden besluit niet ondertekend en is het daarom, mede gelet op het voorgaande, niet deugdelijk bekendgemaakt. De rechtbank volgt eiser niet in deze stellingen gelet op het volgende.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit door een daartoe bevoegde ambtenaar namens verweerder genomen. Op grond van artikel 28, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1, van de Vw, is het beslissen op asielaanvragen opgedragen aan de minister van Justitie en Veiligheid. Op grond van artikel 46, tweede lid, van de Grondwet kan een staatssecretaris in de plaats treden van een minister. Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan mandaat verlenen. Op grond van artikel 10:9, eerste lid, van de Awb kan de mandaatgever toestaan dat ondermandaat wordt verleend.
6. Uit de artikelen 2 en 3 van het Mandaatbesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid (Stcrt. 2018, 62274) blijkt dat verweerder mandaat heeft verleend aan de secretaris-generaal en dat deze ondermandaat kan verlenen. Uit artikel 1, aanhef en onder h, van het Mandaatbesluit hoofden taakorganisaties Ministerie van Justitie en Veiligheid (Stcrt. 2018, 71090) blijkt dat ondermandaat is verleend aan de directeur-generaal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Vervolgens blijkt uit artikel 1, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 4, van het Mandaatbesluit IND Ministerie van Justitie en Veiligheid 2022 (Stcrt. 2022, 6512), zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, dat verder ondermandaat is verleend aan de directeur van de directie Asiel en Bescherming van de IND en dat als bevoegd om besluiten te nemen bij of krachtens de Vw de functionarissen genoemd in kolommen A en B van bijlage 1 worden aangewezen, alsmede de onder hen ressorterende functionarissen voor zover het betreft de rechtshandelingen, genoemd in de kolommen F, G en H.
7. Uit regel 46 van bijlage 1 bij het Mandaatbesluit IND Ministerie van Justitie en Veiligheid 2022blijkt dat de leidinggevende van team “IND/A&B/AFDJ/ZN05” (directie Asiel & Bescherming, locatie Zevenaar, team 5) en de onder hem of haar ressorterende ambtenaren als bevoegd zijn aangewezen. Gelet op de kantlijn van het bestreden besluit is duidelijk dat de ambtenaar [Naam 2] bij dit team werkzaam is en gelet op de ondertekening (pagina 5 onderaan) is duidelijk dat het besluit namens verweerder is genomen.
8. Ook is het bestreden besluit op een juiste wijze bekendgemaakt. De Awb of de Vw stellen niet de eis dat een besluit op een asielaanvraag met een handtekening moet zijn ondertekend. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie dat het ontbreken van een ondertekening op een geautomatiseerd aangemaakt stuk, zoals hier ook aan de orde, niet meteen betekent dat daaraan het besluitkarakter moet worden ontzegd. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1495. 9. Daarnaast voert eiser aan dat niet goed kan worden nagegaan of de autoriteiten van Spanje daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor zijn asielaanvraag. Daarbij wijst hij erop dat verweerder aanvankelijk heeft verzocht aan de Zwitserse autoriteiten om hem terug te nemen en dat dit verzoek is afgewezen omdat de autoriteiten van Spanje een eerder claimakkoord hebben afgegeven, maar dat de achterliggende stukken hierbij zich niet in het dossier bevinden. Ook stelt eiser dat het niet duidelijk is of er op een juiste wijze opnieuw een claim bij Spanje is gelegd omdat zowel 18 maart, 23 maart als 24 maart 2022 in het dossier voorkomen als datum van het nieuwe claimakkoord.
10. Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Uit het dossierstuk waarin zich zowel het nieuwe claimakkoord als de e-mailcorrespondentie daarover bevinden, kan namelijk worden opgemaakt dat het verzoek van de Nederlandse autoriteiten op 18 maart 2022 is verzonden, dat het akkoord op 23 maart 2022 is gedagtekend én ontvangen, en dat dit op 24 maart 2022 binnen de IND intern is doorgestuurd. Het staat dan ook buiten twijfel dat de Spaanse autoriteiten op 23 maart 2022 akkoord zijn gegaan met de overname van eiser. De enkele omstandigheid dat de onderliggende stukken met betrekking tot een eerder akkoord van Spanje op een verzoek van de Zwitserse autoriteiten zich niet in het dossier bevinden, maakt dit niet anders.
11. Verder voert eiser aan dat hij lijdt aan diabetes, dat hij tijdens een eerder verblijf in Spanje verstoken is geweest van adequate opvang en verzorging, en dat hij toen niet in de gelegenheid is gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Ten aanzien van Spanje kan echter worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit brengt met zich dat alleen in het geval van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen reden zou bestaan om van overdracht af te zien (artikel 3, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening). Omdat eiser deze stellingen niet heeft onderbouwd, en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Spanje in algemene zin op deze punten tekortschieten, doet deze situatie zich niet voor.
12. Dit brengt verder met zich dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Ook in het door eiser aangehaalde tijdsverloop sinds het indienen van de asielaanvraag heeft verweerder daarvoor geen aanleiding hoeven zien. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Dublinverordening termijnen stelt voor het indienen van een overnameverzoek (artikel 21), voor het beantwoorden van een dergelijk verzoek (artikel 22) en voor de overdracht (artikel 29), en dat deze termijnen in het geval van eiser niet zijn overschreden.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.