ECLI:NL:RBDHA:2022:9688
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening (Verordening (EU) Nr. 604/2013).
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opgeschort zouden worden totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de asielaanvraag niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kon worden behandeld.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om de verzoeker eerder over te dragen aan Roemenië. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.