In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 juni 2022, wordt het beroep van eiser, een Colombiaanse nationaliteit, tegen een grensweigering behandeld. De Koninklijke Marechaussee (KMar) had op 20 september 2021 besloten dat eiser geen toegang kreeg tot het Schengengebied. Eiser had hiertegen administratief beroep ingesteld, maar zijn verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. In het bestreden besluit van 18 november 2021 handhaafde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de weigering, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang en verblijf. De rechtbank behandelde de zaak op 21 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser had weliswaar bewijs van hotelreserveringen en een retourticket overgelegd, maar de rechtbank concludeert dat hij niet voldoende heeft aangetoond wat het doel en de omstandigheden van zijn verblijf waren. De rechtbank erkent dat er een gebrek is in het besluit van verweerder, maar stelt dat dit niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat eiser niet benadeeld is door dit gebrek. De rechtbank wijst erop dat de registratie van de toegangsweigering in een register niet vereist is voor de geldigheid van de weigering. Eiser's argument dat hij niet is gehoord, wordt ook verworpen, omdat hij in de gelegenheid is gesteld zijn omstandigheden naar voren te brengen. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-.