ECLI:NL:RBDHA:2022:9690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
NL21.18651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensweigering en de rechtsgeldigheid van toegangsweigering in het Schengengebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 juni 2022, wordt het beroep van eiser, een Colombiaanse nationaliteit, tegen een grensweigering behandeld. De Koninklijke Marechaussee (KMar) had op 20 september 2021 besloten dat eiser geen toegang kreeg tot het Schengengebied. Eiser had hiertegen administratief beroep ingesteld, maar zijn verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. In het bestreden besluit van 18 november 2021 handhaafde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de weigering, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang en verblijf. De rechtbank behandelde de zaak op 21 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser had weliswaar bewijs van hotelreserveringen en een retourticket overgelegd, maar de rechtbank concludeert dat hij niet voldoende heeft aangetoond wat het doel en de omstandigheden van zijn verblijf waren. De rechtbank erkent dat er een gebrek is in het besluit van verweerder, maar stelt dat dit niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat eiser niet benadeeld is door dit gebrek. De rechtbank wijst erop dat de registratie van de toegangsweigering in een register niet vereist is voor de geldigheid van de weigering. Eiser's argument dat hij niet is gehoord, wordt ook verworpen, omdat hij in de gelegenheid is gesteld zijn omstandigheden naar voren te brengen. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.18651
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Colombiaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen het opleggen van een grensweigering.
1.2
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op 20 september 2021 besloten dat eiser geen toegang krijgt tot het Schengengebied. Eiser heeft op 21 september 2021 administratief beroep ingesteld tegen de toegangsweigering en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. [1]
1.3
In het bestreden besluit van 18 november 2021 heeft verweerder het besluit van de KMar gehandhaafd omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang en (kort) verblijf. Eiser was niet in het bezit van passende stukken waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voldoet eiser wel aan de voorwaarden voor toegang?
4. Eiser voert aan dat hij wel het doel en de duur van zijn reis aannemelijk heeft gemaakt en dat hij aan de voorwaarden voor toegang voldoet. Hij heeft onder andere bewijzen van hotelreserveringen overgelegd die door het hotel tegenover de gemachtigde van eiser telefonisch zijn bevestigd. Ook heeft hij een retourticket overgelegd en voldoende verklaard over het doel en de duur van zijn reis.
4.1
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat uit nader onderzoek is gebleken dat de eerste hotelreservering wel is bevestigd door het hotel, in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit is gesteld. De rechtbank constateert dat hierdoor een gebrek kleeft aan het besluit. Hoewel verweerder dit gebrek erkent, heeft verweerder op de zitting het standpunt ingenomen dat, ondanks dat de eerste hotelreservering is bevestigd, dit niet geldt voor de latere hotelreserveringen en dat eiser nog onvoldoende heeft verklaard om het doel en de omstandigheden van zijn reis aannemelijk te maken. Verweerder heeft de rechtbank daarom gevraagd de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder redelijke twijfel heeft mogen hebben bij het doel en de omstandigheden van eisers reis. Hoewel een reis niet helemaal uitgestippeld hoeft te zijn, heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser niet voldoende heeft kunnen toelichten wat hij in Spanje wilde gaan doen. Dat eiser drie plaatsen in Spanje noemde die hij wenst te bezoeken, maar vervolgens geen nadere details geeft over zijn verblijf daar, heeft verweerder dan ook onvoldoende kunnen vinden. Eiser heeft immers verklaard dat hij voor de eerste keer de Europese Unie bezoekt en dan mag verweerder meer details verlangen over de steden en/of attracties die eiser wenst te bezoeken. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij Oceano Graphic in Valencia wilde bezoeken, maar hij kon geen duidelijk antwoord geven wat dit voor iets is en dat had verweerder wel van eiser mogen verwachten. Daarnaast zijn twee (van de drie) hotelreserveringen onbevestigd gebleven. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het eiser niet is gelukt het doel en de duur van zijn verblijf voldoende aannemelijk te maken.
Is de toegangsweigering rechtsgeldig?
5. Eiser voert aan dat de toegangsweigering niet rechtsgeldig is omdat deze niet in het register is geplaatst en bovendien in zijn paspoort geen inreisstempel met zwart kruis is gezet. Dit is wel vereist volgens bijlage V van de Schengengrenscode (SGC).
5.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling [2] heeft overwogen dat, hoewel de weigering van toegang moet worden opgenomen in een register of lijst, deze registratie geen vereiste is voor de geldigheid van de toegangsweigering. De toegangsweigering is namelijk onmiddellijk van toepassing zonder dat het vereiste van registratie is gesteld. [3] Ditzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de voorschriften die zijn genoemd in Bijlage V. De vraag of verweerder een inreisstempel heeft geplaatst in het paspoort van eiser en het inreisstempel vervolgens heeft doorgehaald, is daarom niet relevant voor de vraag of de toegangsweigering rechtsgeldig is.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
6. Eiser vindt dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord.
6.1
Dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, volgt de rechtbank niet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2021 blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld zijn omstandigheden naar voren te brengen. Verder kan wat door eiser in zijn administratief beroepschrift is aangevoerd niet afdoen aan het standpunt van verweerder. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond administratief beroep [4] en dat hij daarom van horen kon afzien.
Conclusie
7. Het onder 4.1 geconstateerde gebrek leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Gelet op wat onder 4.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet door het geconstateerde gebrek is benadeeld. De rechtbank ziet daarom aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [5] .
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat sprake is van een gebrek aan het bestreden besluit, ziet de rechtbank aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 21/5499.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:810.
3.Artikel 14, tweede lid, derde volzin, van de SGC.
4.Artikel 7:17, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Algemene wet bestuursrecht.