ECLI:NL:RBDHA:2022:971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
NL21.9527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. van Boven - Hartogh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige betrokkenheid bij de Gülen-beweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 11 december 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde betrokken te zijn bij de Gülen-beweging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 mei 2021 afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 januari 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig achtte, maar de verklaringen over zijn betrokkenheid bij de Gülen-beweging niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, onder andere omdat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiser inconsistent en tegenstrijdig zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

ProcesverloopBij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te bezitten. Op 11 december 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij betrokken is bij de Gülen-beweging. In zijn jeugd is eiser naar scholen gegaan en heeft hij in tehuizen verbleven die zijn gelieerd aan de Gülen-beweging. Daarnaast heeft eiser als accountant gewerkt op diverse scholen en bedrijven die zijn gelieerd aan de Gülen-beweging, zowel in Turkije als in het buitenland. Een boekhouder genaamd [naam boekhouder] heeft aangifte tegen eiser gedaan vanwege het maken van valse facturen en het lid zijn van de Gülen-beweging. Nadat twee andere boekhouders zijn gearresteerd vanwege het maken van valse facturen, is eiser ondergedoken en vervolgens uit Turkije gevlucht.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn (toegedichte) betrokkenheid bij de Gülen-beweging ongeloofwaardig. Verweerder werpt eiser tegen dat geen van zijn overgelegde documenten zijn relaas onderbouwen. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser onlogisch, inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder concludeert dat het feit dat twee collega-boekhouders zijn aangehouden vanwege het opstellen van valse facturen erop wijst dat er alleen een strafrechtelijk onderzoek loopt vanwege de criminele activiteiten die in de naam van eiser zijn verricht en niet vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülen-beweging.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. Uit het voornemen blijkt niet dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij de Gülen-beweging in zijn jeugd betwist. Daarnaast is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij de Gülen-beweging sinds zijn jeugd ongeloofwaardig zijn bevonden. Verweerder miskent dat uit Werkinstructie (WI) 2014/10 niet volgt dat verklaringen die niet met stukken zijn onderbouwd per definitie ongeloofwaardig zijn of dat een asielzoeker al zijn verklaringen dient te onderbouwen met documenten. Uit WI 2014/10 volgt ook niet dat in het geval dat andere asielzoekers met een vergelijkbaar asielmotief documenten kunnen overleggen alle asielzoekers met dit asielmotief documenten moeten kunnen overleggen. Verweerder wijst ten onrechte op andere Turkse asielzoekers die in staat zouden zijn hun verklaringen te onderbouwen met behulp van het digitale systeem
e-Devlet. Uit het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Turkije van maart 2021 volgt immers niet dat Turkse asielzoekers via dit systeem zouden kunnen onderbouwen dat ze in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Verder is ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen details heeft verstrekt over zijn werkzaamheden als accountant, nu eiser wel verklaringen heeft afgelegd over zijn werkzaamheden voor het bedrijf [naam bedrijf]. Verweerder heeft ten onrechte de kwaliteit van eisers verklaringen over zijn werkzaamheden en de door eiser gemaakte reizen niet betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. De verklaringen van eiser over de problemen van zijn familieleden dienen niet bij de beoordeling van het asielrelaas te worden betrokken, omdat deze verklaringen geen verband houden met het asielrelaas. Eiser betwist bovendien de kwalificatie van deze verklaringen als ongerijmd en tegenstrijdig. Een tweetal overwegingen in het bestreden besluit ontberen voorts feitelijke grondslag, omdat de verklaringen waarnaar wordt verwezen niet zijn terug te vinden op de pagina’s van het rapport nader gehoor waar verweerder naar verwijst. Tot slot is ter zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte de zwaarwegendheid niet heeft beoordeeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende kenbaar gemaakt dat de betrokkenheid van eiser bij de Gülen-beweging in zijn jeugd wordt betwist. Verweerder heeft immers overwogen dat het enkele feit dat eiser stelt sinds zijn jeugd te zijn betrokken bij de Gülen-beweging onvoldoende is om deze verklaring geloofwaardig te achten. In het verweerschrift heeft verweerder deze motivering aangevuld door te overwegen dat uit interne stukken is gebleken dat verweerder bij de beoordeling heeft betrokken dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij heeft gestudeerd aan het Lyceum [naam Lyceum] en in een (studenten)huis [naam studentenhuis] verbleef van 1980 tot 1987. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift overwogen dat eiser alleen een kopie van zijn diploma van de universiteit [naam universiteit] heeft overgelegd en dat niet is gebleken dat deze school een Gülen-school is. De rechtbank acht deze aanvullende motivering voldoende om te concluderen dat verweerder niet te onrechte de betrokkenheid van eiser bij de Gülen-beweging sinds zijn jeugd ongeloofwaardig heeft geacht. Nu verweerder deze tegenwerpingen niet eerder dan in het verweerschrift kenbaar heeft gemaakt, bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu niet aannemelijk is geworden dat eiser hierdoor is benadeeld en de gemachtigde van eiser tijdens de zitting op de aanvullende motivering van verweerder heeft kunnen reageren.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser als accountant werkzaamheden heeft verricht voor scholen en bedrijven die gelieerd zijn aan de Gülen-beweging. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat geen van de documenten die eiser heeft overgelegd zijn werkzaamheden bij deze scholen en bedrijven onderbouwen. Eiser heeft wel een werkgeversverklaring van het bedrijf [naam bedrijf] overgelegd, maar uit de verklaringen van eiser volgt dat dit bedrijf slechts de Gülen-beweging zou ondersteunen en niet eraan is gelieerd. De verklaringen over de werkzaamheden als accountant bij dit bedrijf kunnen daarom niet eisers betrokkenheid bij de Gülen-beweging onderbouwen. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser met de stempels in zijn paspoort niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het buitenland heeft gewerkt voor Gülen-scholen. Het enkele feit dat eiser reizen heeft gemaakt naar diverse landen en stelt in die landen te hebben gewerkt voor Gülen-scholen, is daarvoor onvoldoende. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser de naam van de school in Ghana, waar hij als laatste zou hebben gewerkt, niet meer weet.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiser dat hij via een systeem kan zien dat er geen dagvaarding jegens hem is uitgebracht afbreuk doet aan zijn verklaring dat hij in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten staat. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat Turkse vreemdelingen die verdacht of vervolgd worden vanwege betrokkenheid bij de Gülen-beweging normaliter in staat zijn om documenten te overleggen ter onderbouwing hiervan. Dat in het Algemeen Ambtsbericht Turkije van 2021 niet is vermeld dat Turkse vreemdelingen door middel van
e-Devletkunnen onderbouwen dat zij in de negatieve aandacht staan van de autoriteiten, doet aan het bovenstaande niet af. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser meerdere keren in 2019 Turkije op een legale wijze in- en uitgereisd is zonder daarbij belemmeringen of problemen te ervaren. Verweerder heeft dit ongerijmd kunnen achten met de verklaring van eiser dat er naar hem een strafrechtelijk onderzoek loopt vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülen-beweging. Eiser heeft dit standpunt van verweerder in beroep niet bestreden.
8. De verklaringen van eiser over de problemen die zijn familieleden zouden hebben ondervonden heeft verweerder mogen betrekken bij de beoordeling van het asielrelaas. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat hij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat eiser is bevraagd over zijn familie omdat, gelet op intern beleid, bij de beoordeling wordt betrokken of familieleden betrokken zijn bij de Gülen-beweging en of eiser daarmee in verband kan worden gebracht. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn familieleden ongerijmd en tegenstrijdig zijn. De enkele stelling van eiser dat hij de kwalificatie van zijn verklaringen betwist zonder nadere concretisering waarom de kwalificatie onjuist zou zijn, leidt niet tot een andere conclusie.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte naar pagina’s 8 en 23 van het rapport nader gehoor verwijst omdat de door verweerder tegengeworpen verklaringen van eiser niet op die pagina’s zouden zijn terug te vinden. Vastgesteld wordt dat de verklaringen van eiser waar verweerder naar heeft verwezen zijn opgenomen in de door verweerder genoemde pagina’s van het rapport nader gehoor. Anders dan eiser stelt, ontberen deze overwegingen van verweerder daarom geen feitelijke grondslag. Eiser heeft de tegenwerpingen van verweerder ten aanzien van deze verklaringen niet inhoudelijk betwist.
10. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig bevonden. Om die reden heeft verweerder de zwaarwegendheid van eisers relaas niet hoeven beoordelen. Hieraan wordt immers pas toegekomen indien, zo volgt uit WI 2014/10, een of meer relevante elementen door verweerder geloofwaardig worden geacht en het risico over wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen gegrond of reëel wordt geacht.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- (
duizendvijfhonderdenachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven - Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.