Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn neefje en nichtje in de periode van 1997 tot 2003. De verdachte, geboren in 1985, werd aangeklaagd voor meerdere feiten die plaatsvonden toen de slachtoffers, geboren in 1993 en 1994, nog minderjarig waren. De rechtbank behandelde de zaak op 18 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Kampen, de verdachte aansprakelijk stelde voor de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.A.R. Hoekman en mr. I.A. van Straalen, betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers op zichzelf betrouwbaar waren, maar dat er onvoldoende ander bewijs was om deze verklaringen te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, en sprak de verdachte vrij. De rechtbank overwoog dat de verjaringstermijnen voor de feiten niet van toepassing waren, omdat de verdachte ten tijde van de pleegperiode voor een deel minderjarig was. De uitspraak benadrukte de complexiteit van zaken met betrekking tot seksueel misbruik, vooral wanneer de beschuldigingen betrekking hebben op gebeurtenissen die lange tijd geleden hebben plaatsgevonden.