ECLI:NL:RBDHA:2022:9731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8186, 21/4483 en 21/4484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van correspondentie tussen gemeente Noordwijk en vastgoedontwikkelaars met betrekking tot nieuwbouwlocatie Offem Zuid

In deze zaak heeft Stichting Platform Initiatief Noordwijk (PIN) een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betreft alle correspondentie tussen de gemeente Noordwijk en vastgoedontwikkelaars, architecten en stedenbouwkundigenbureaus met betrekking tot de nieuwbouwlocatie Offem Zuid in de periode van 2014 tot heden. Het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk heeft op 16 januari 2020 een aantal documenten (deels) openbaar gemaakt, maar ook een aantal documenten geweigerd. De Raad van de gemeente Noordwijk heeft op 14 juli 2020 de geheimhouding van 115 documenten opgeheven, maar de geheimhouding van negen documenten gehandhaafd. PIN heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 30 september 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de Wob van toepassing is, aangezien de besluiten zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wet open overheid (Woo) op 1 mei 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet openbaar maken van de negen documenten nog in geschil is. De rechtbank overweegt dat artikel 25 van de Gemeentewet als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding moet worden aangemerkt, die voorrang heeft boven de Wob. De rechtbank concludeert dat de Raad terecht heeft besloten om de geheimhouding van de documenten te handhaven, omdat openbaarmaking de financiële positie van de gemeente zou kunnen benadelen.

De rechtbank verklaart de beroepen van PIN ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8186, 21/4483 en 21/4484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

Stichting Platform Initiatief Noordwijk (PIN), te Noordwijk, eiseres

en
1. het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkhet College
2. de raad van de gemeente Noordwijk,de Raad
.
verweerders
(gemachtigde: mr. E. de Romph).

Procesverloop

PIN heeft verzocht om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Met het besluit van 16 januari 2020, verzonden 17 januari 2020, (het primaire besluit 1) heeft het College een aantal documenten (deels) openbaar gemaakt en een aantal documenten geweigerd openbaar te maken. Verder heeft het College meegedeeld dat op een aantal documenten geheimhouding rust op grond van artikel 25 van de Gemeentewet en dat het verzoek van PIN ook wordt opgevat als een verzoek aan de Raad om de geheimhouding op te heffen, waarover nog een besluit zal volgen.
Bij besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit 2) heeft de Raad de geheimhouding van 115 documenten opgeheven en de geheimhouding van een negental documenten (75, 77, 83, 85, 89 t/m 92 en 115) gehandhaafd.
Met het besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit 3) heeft het College openbaarmaking van de documenten 75, 77, 83, 85, 89 t/m 92 en 115 geweigerd, omdat op deze documenten geheimhouding rust op grond van artikel 25 van de Gemeentewet.
De overige 115 documenten waarvan de Raad de geheimhouding heeft opgeheven, heeft het College getoetst aan de Wob. Het College heeft de documenten 76, 79 en 87 niet verder meegenomen omdat deze al openbaar zijn. Het College heeft de documenten 1 tot en met 74, 78, 80 tot en met 82, 84, 86, 88, 93 tot en met 114 en 116 tot en met 124 deels openbaar gemaakt.
Met het besluit van 11 november 2020, verzonden 12 november 2020, (het bestreden besluit 1) heeft het College het bezwaar van PIN tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Met het besluit van 22 februari 2021, verzonden op 25 mei 2021, (het bestreden besluit 2) heeft de Raad het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Met het besluit van 8 juni 2021, verzonden op 17 juni 2021, heeft het College het bezwaar tegen het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Het College heeft vastgesteld dat de bezwaargronden van PIN zich niet richtten tegen de 112 documenten, waarvan de Raad de geheimhouding heeft opgeheven en die het College deels openbaar heeft gemaakt.
PIN heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerders hebben verweerschriften ingediend.
PIN heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De zitting was op 13 september 2022. Aanwezig waren dr. ir. H.R. Stol namens PIN. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. PIN heeft op 28 juli 2019 verzocht om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van alle correspondentie tussen de gemeente Noordwijk en vastgoedontwikkelaars, architecten en/of stedenbouwkundigenbureaus met betrekking tot de nieuwbouwlocatie Offem Zuid in de periode 2014 tot heden.
2. PIN is het niet eens met de bestreden besluiten. Zij vindt dat verweerders te traag op haar Wob-verzoek hebben beslist. Het College heeft het ten onrechte in twee delen op het verzoek beslist. De belangrijkste documenten waarop het Wob-verzoek betrekking heeft, worden niet verstrekt. Verweerders hebben zich niet gehouden aan een behoorlijke behandeling van PIN.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. De besluiten die in deze zaak ter beoordeling staan, zijn echter genomen vóór 1 mei 2022. Daarom is in dit geding de Wob nog van toepassing.
3.2.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat het niet openbaar maken van de volgende documenten nog in geschil is. Het gaat om de negen documenten waarvan de Raad de geheimhouding niet heeft opgeheven genummerd 75, 77, 83, 85, 89 t/m 92 en 115.
Verder gaat het om de dertien documenten die PIN heeft genoemd in bijlage 9 bij het bezwaarschrift (nummering door de gemachtigde van het College later aangebracht) die niet openbaar gemaakt zijn. PIN heeft deze documenten ook genoemd op pagina 7 van haar beroepschrift van 23 december 2020. Het betreft de documenten 15, 16, 19, 20, 25, 26, 27 en 29 tot en met 34.
3.3.
Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] dat artikel 25 van de Gemeentewet moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob.
3.4.
Ook is het vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] dat een verzoek om openbaarmaking van documenten ten aanzien waarvan op grond van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, altijd tevens moet worden opgevat als verzoek om opheffing van die geheimhouding. Bij de beoordeling van dat verzoek om opheffing staat ter beoordeling of ten tijde van dat verzoek nog voldoende grond bestaat voor de geheimhouding. Daarbij toetst de rechter of het bestuursorgaan zich, gelet op de inhoud van het stuk ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob voordoet en of het bestuursorgaan in het betrokken geval in redelijkheid op grond van de Gemeentewet geheimhouding kan opleggen.
3.5.1.
PIN stelt dat de Raad ten onrechte zijn standpunt heeft gehandhaafd dat de geheimhouding op grond van artikel 25 van de Gemeentewet ook gold voor alle aan de samenwerkingsovereenkomst gerelateerde documenten. PIN betwist dat standpunt, gelet op de uitspraken van de wethouder in de betreffende raadsvergadering van 26 mei 2016. De rechtbank neemt aan dat PIN doelt op de uitspraak van de wethouder dat hij de documenten nog
eventjesgeheim wil houden.
3.5.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit dit woordgebruik van de wethouder niet kan worden afgeleid dat de geheimhouding op grond van artikel 25 van de Gemeentewet niet gold voor alle aan de samenwerkingsovereenkomst gerelateerde documenten. De Raad heeft – onder overnemen van het advies van de Commissie Bezwaarschriften – overtuigend gemotiveerd dat met het raadbesluit tot geheimhouding op 26 mei 2016 niet alleen geheimhouding is opgelegd voor de samenwerkingsovereenkomst, maar ook alle documenten behorend bij die overeenkomst en de voorbereiding daarvan.
De rechtbank is dus van oordeel dat de Raad terecht heeft besloten op het verzoek om opheffing van de geheimhouding voor alle aan de samenwerkingsovereenkomst gerelateerde documenten.
3.6.1.
PIN voert verder aan dat de kern van haar beroep is dat het College geen openheid geeft over een buitengewone transactie tussen de gemeente Noordwijk en een projectontwikkelaar. Het is daardoor niet mogelijk een oordeel te vormen over het handelen van de gemeente. Op grond van oneigenlijke argumenten worden documenten geheim verklaard, zonder dat daar wettelijk gronden voor zijn.
3.6.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van de documenten 75, 77, 83, 85, 89 t/m 92 en 115, waarop de Raad de geheimhouding op grond van artikel 25 van de Gemeentewet heeft gehandhaafd. Het College heeft geweigerd deze documenten op grond van de Wob aan PIN te verstrekken omdat op deze documenten geheimhouding rust op grond van artikel 25 van de Gemeentewet.
De rechtbank is van oordeel dat de Raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat opheffing van de geheimhouding de financiële positie van de gemeente raakt en de onderhandelingspositie met andere partijen, zoals projectontwikkelaars, onevenredig benadeelt. Projectontwikkelaars kunnen met deze informatie gaan speculeren en deze informatie in hun voordeel gebruiken in hun onderhandelingspositie met de gemeente. Ook kunnen derden die betrokken zijn bij de genoemde woningbouwlocatie door openbaar making financieel worden benadeeld. Bovendien bevatten de documenten deels bedrijfsgegevens van derden waarvan aannemelijk is dat deze vertrouwelijk aan de gemeente bij de onderhandelingen en de voorbereiding daarvan zijn meegedeeld.
De Raad heeft dus de weigering van de opheffing van de geheimhouding terecht gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob, omdat het algemene belang van openbaarmaking van de documenten niet opweegt tegen de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob genoemde belangen.
3.7.1.
PIN stelt ook dat de Commissie Bezwaarschriften ten onrechte de geheimhouding gerechtvaardigd acht, omdat op die documenten het stempel “geheimhouding” staat.
3.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Commissie Bezwaarschriften niet heeft geadviseerd dat openbaarmaking van de negen documenten mag worden geweigerd omdat daarop het stempel “geheimhouding” staat. De Raad heeft alleen gezegd dat het stempel “geheimhouding” een extra aanwijzing is dat destijds in de raadsvergadering van 26 mei 2016 niet alleen geheimhouding is opgelegd voor de samenwerkingsovereenkomst, maar ook voor alle documenten behorend bij die overeenkomst.
3.8.
De rechtbank is verder, anders dan PIN stelt, niet van oordeel dat het College onbehoorlijk heeft gehandeld door het verzoek van PIN alsnog tevens op te vatten als een verzoek om opheffing van de geheimhouding op grond van artikel 25 van Gemeentewet en voor te leggen aan de Raad. Het College was verplicht om het verzoek zo op te vatten, zoals blijkt uit de hier boven genoemde rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. Wel had het College eerder moeten onderkennen dat sprake was van documenten die onder geheimhouding van artikel 25 van de Gemeentewet vielen, maar dit leidt niet tot de conclusie dat de Raad en het College meer documenten openbaar had moeten maken dan zij hebben gedaan.
Verder was het praktischer geweest indien het College PIN in de gelegenheid had gesteld een eerste schifting te maken aan de hand van de inventarislijst, zoals het College aanvankelijk zelf had voorgesteld. Echter het College heeft de reactie van PIN van 21 oktober 2019, kunnen opvatten als een weigering om een eerste schifting te maken. PIN stelt immers dat het College de documenten die betrekking hebben op de transacties tussen de gemeente Noordwijk en Van Rijn Bouw direct ter beschikking moet stellen dan wel deze moet weigeren. Er is kennelijk sprake geweest van een miscommunicatie tussen partijen, maar dat leidt niet tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
3.9.
Het College heeft aan de geheimhouding van de documenten 15, 16, 19, 20, 25, 26, 27 en 29 tot en met 34, artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag gelegd.
De conceptadviezen zijn, waar zij afwijken van de definitieve rapporten, niet verstrekt omdat zij persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad bevatten. Ook een enkele
e-mail is niet verstrekt, omdat deze persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad bevatten. De rechtbank heeft kennis genomen van de documenten 15, 16, 19, 20, 25, 26, 27 en 29 tot en met 34. De rechtbank is van oordeel dat het College met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob mocht weigeren deze documenten openbaar te maken omdat zij persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad inhouden. Ook stelt het College zich terecht op het standpunt dat de in die documenten opgenomen feitelijke informatie zodanig is verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad dat het niet mogelijk is deze daarvan te scheiden.
3.10.
De beroepen zijn ongegrond
3.11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3755)
2.Uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3140