Overwegingen
1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is geboren uit incest, zijn moeder werd verkracht door haar stiefvader. Hij is opgegroeid in [plaats] bij de verloskundige van zijn moeder, [naam] , ‘ [naam] ’ genoemd. In [plaats] heeft hij op school het examen gehaald om naar het Lyceum te gaan. [naam] had contact met eisers biologische moeder, zij belde hen af en toe en stuurde hen ook geld en kleding toe. Eiser had in die tijd ook af en toe zelf contact met zijn biologische moeder via [naam] . Toen [naam] in 2011 overleed is eiser het contact met zijn biologische moeder verloren.
Eiser bleef in 2011, samen met [naam] ’s jongste zoon [naam 1] en de vrouw van [naam 1] , achter in [naam] ’s woning. [naam 1] maakte misbruik van eiser. Eiser moest namelijk voor hem werken en voor zijn vrouw water en thee verkopen op de markt. Als eiser weigerde iets voor [naam 1] te doen of niet genoeg water en thee had verkocht, dan sloeg [naam 1] eiser of verbood [naam 1] hem een heel weekend om in huis te komen.
In 2013 is eiser in [plaats] bij [naam 2] , een vriendin van zijn stiefmoeder, gaan wonen. In ruil voor kost en inwoning deed eiser huishoudelijke taken voor haar.
In 2015, toen [naam 1] eiser bezocht, veroorzaakte hij een probleem tussen eiser en [naam 2] . Wat [naam 1] precies heeft gezegd weet eiser niet, maar hij heeft wel tegen [naam 2] gezegd dat eiser een groot probleem had in [plaats] . [naam 2] heeft eiser toen weggestuurd.
Eiser is vervolgens aan de kust gaan wonen, waar hij hulp kreeg van een vrouw, [naam 3] . Eiser is bij [naam 3] gebleven. Ook kreeg eiser financiële hulp van zijn tante [naam 4] in [plaats] , zij stuurde eiser studiegeld. Eiser is vervolgens geslaagd voor zijn baccalaureus. Wel had eiser wegens gebrek aan geld moeite om aan eten te komen. Nadien, toen [naam 4] naar [plaats] verhuisde, stuurde zij eiser geld voor een paspoort en een vliegticket. Eiser is in 2016 naar [plaats] vertrokken. Hij is niet meer teruggekeerd naar Guinee, omdat hij daar geen familie heeft.
Er was in Guinee maar één persoon die eiser lastig viel en dat was [naam 1] , dat was het enige probleem, een familieprobleem. Eiser heeft geen problemen met anderen gehad. Persoonlijk heeft eiser in Guinee nooit problemen ondervonden vanwege zijn etnische afkomst. Maar als je behoort tot de Pular, vooral als je in [plaats] woont, loop je gevaar voor je leven en eiser was destijds wel daar in de buurt. Als eiser terug zou moeten keren kan hij in Guinee geen problemen krijgen, maar zijn leven gaat dan kapot omdat niemand in Guinee eiser kan helpen. Hij kan in Guinee zijn leven niet opbouwen.
Eiser is in juli 2018 naar Nederland gekomen om bij zijn Nederlandse moeder [naam 5] en zijn twee halfzussen te zijn. Ook zou eiser graag willen studeren in Nederland. Eiser wenst een DNA-test te doen om te onderbouwen dat [naam 5] zijn biologische moeder is.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het relevante element geloofwaardig is, maar niet is te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, nu het geloofwaardig element niet ter herleiden is tot een van de situaties zoals genoemd in paragraaf C2/3.3 Vreemdelingencirculaire (Vc). Eiser komt dus evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Eisers etnische afkomst en diens verwekking uit verkrachting zijn geen relevante elementen. Eiser heeft immers verklaard persoonlijk in Guinee geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn etnische afkomst Pular, ook geen problemen te hebben met de Guinese autoriteiten en bij terugkeer naar Guinee geen problemen te verwachten. Het enkele geboren zijn uit een verkrachting heeft geen raakvlak met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of met artikel 3 EVRM. De stelling in de zienswijze dat hij zich vanwege zijn sociale positie niet kon onderhouden, blijkt niet uit eisers verklaringen. Eiser heeft jaren op zichzelf gewoond, heeft een universitaire studie gevolgd en is geholpen door zijn tante. Bovendien kan ook het zichzelf niet financieel kunnen onderhouden niet worden herleid tot een grond van het Vluchtelingenverdrag of tot ernstige schade.
De beweegredenen van eiser om Guinee te verlaten zijn niet Verdragsgerelateerd. Eiser heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen omdat zijn biologische moeder [naam 5] Nederlandse is geworden. Voor een vergunning op grond van artikel 8 EVRM komt eiser echter niet in aanmerking. Verweerder acht een ouder-kind relatie tussen [naam 5] en eiser niet geloofwaardig. Verweerder heeft daartoe overwogen dat [naam 5] op 30 augustus 2007 heeft verklaard dat ze op [geboortedatum] 2000 een kind heeft gekregen dat door seksueel misbruik is verwekt en dat de vader [naam 6] heet. Op de door eiser overgelegde geboorteakte staat echter [naam 7] als naam van zijn vader vermeld en als eisers geboortedatum niet [geboortedatum] 2000 maar [geboortedatum] 1998. Verondersteld mag worden dat eisers biologische moeder de geboortedatum van haar eerste kind weet en ook de naam van de biologische vader. Als naam van de moeder op de geboorteakte staat weliswaar [naam 5] vermeld, doch zonder geboortedatum, zodat ook niet verifieerbaar is of dit dezelfde persoon betreft. Daarnaast bevorderen ook de aanvankelijke verklaringen van [naam 5] in haar eigen asielprocedure, dat ze geen kind heeft, de twijfel van de ouder-kindrelatie met eiser. Eiser is er dus middels verklaringen/documenten niet in geslaagd om aan te tonen dat de Nederlandse [naam 5] , geboren [geboortedatum] 1987, zijn moeder is, terwijl hij daar sinds zijn inreis in juli 2018 wel voldoende tijd voor heeft gehad. Verweerder komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het eventuele recht op een vergunning op grond van artikel 8 EVRM.
Op 10 mei 2021 heeft eiser, in de aanvulling op de zienswijze, gesteld dat hij een zelfstandig DNA-onderzoek gaat verrichten. Nu de uitslag van dat DNA-onderzoek ten tijde van het besluit niet is overgelegd en niet wordt aangegeven binnen welke termijn de uitslag te verwachten, ziet verweerder geen aanleiding om het DNA-onderzoek af te wachten. Een DNA-onderzoek kan ook in beroep nog worden overgelegd.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan.
6. Eiser voert aan dat het feit dat hij tot de bevolkingsgroep Pular behoort, ten onrechte niet als relevant element is opgenomen in de besluitvorming van verweerder. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij niet vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag bij terugkeer naar Guinee, maar heeft ook verklaard over de uitermate slechte omstandigheden waarin hij moet leven als hij naar Guinee terugkeert. Hij heeft immers verklaard dat Pular in Guinee gevaar lopen voor hun leven vooral als je in de buurt van [plaats] woont. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ten onrechte niet meegenomen. Ook heeft eiser verklaard dat wanneer hij terug zou gaan naar Guinee zijn leven kapot gaat en niemand hem kan helpen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht eisers etnische afkomst niet als relevant element heeft opgenomen. Eiser heeft in het nader gehoor expliciet verklaard dat er in Guinee maar één persoon was die hem lastig viel, [naam 1] , dat dat het enige probleem was, dat dit een familieprobleem was, en dat hij geen problemen met anderen heeft gehad. Ook heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij persoonlijk nooit problemen heeft ondervonden vanwege zijn etnische afkomst en dat hij geen problemen heeft met de Guinese autoriteiten. Eiser geeft, ook in beroep, aan dat hij niet vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt in genomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij uitzetting een gegronde reden is om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b Vw 2000. De enkele stelling van eiser dat hij weliswaar zelf geen problemen heeft ondervonden, maar destijds ‘in de buurt’ van [plaats] was en dat Pular die in [plaats] wonen gevaar voor hun leven lopen, is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van eisers stelling dat zijn leven in Guinee kapot gaat en niemand hem daar kan helpen, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht het standpunt ingenomen dat het zichzelf niet financieel kunnen onderhouden niet kan worden herleid tot ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
Geboren uit verkrachting/behoren tot sociale groep
8. Eiser voert aan dat het feit dat hij is geboren uit verkrachting ten onrechte niet als relevant element is opgenomen in verweerders besluitvorming. Dit gegeven heeft een raakvlak met de vervolgingsgrond ‘het behoren tot een bepaalde sociale groep’, zoals neergelegd in artikel 1 onder A sub 2 van het Vluchtelingenverdrag en de UNHCR-richtlijnen, namelijk een sociale groep die wordt gediscrimineerd op grond van het feit dat ze uit verkrachting zijn geboren. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat het stigmatiserende effect dat daarvan uitgaat, er niet toe kan leiden dat hij behoort tot een bepaalde sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het feit dat eiser uit verkrachting is geboren geeft ook zijn sociale positie aan in Guinee. Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij zich vanwege zijn sociale positie niet kon standhouden. Uit het nader gehoor en ook bij de reden voor asielaanvraag blijkt dat eiser zich niet zelfstandig kon handhaven en afhankelijk was van derden.
9. De rechtbank overweegt dat het enkele geboren zijn uit een verkrachting geen raakvlak heeft met één van de vervolgingsgronden uit het Vluchtelingenverdrag of met ernstige schade. Uit eisers relaas blijkt niet, anders dan hij in beroep stelt, dat hij is gediscrimineerd op grond van het feit dat hij uit verkrachting is geboren. Eiser heeft jaren op zichzelf gewoond, een universitaire studie gevolgd en is financieel geholpen door zijn tante. Eiser heeft dus op deze wijze kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Het op zichzelf niet financieel kunnen onderhouden kan in de onderhavige procedure evenmin worden herleid tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of tot ernstige schade reeds omdat eiser niet in bestaansonzekerheid heeft verkeerd. Eiser heeft overigens niet aangegeven dat hij in zijn land van herkomst als lid van een sociale groep wordt beschouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. De rechtbank zal evenwel het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
11. Verweerder is gehouden om bij een eerste asielaanvraag ambtshalve te onderzoeken en te beoordelen of de vreemdeling die niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, in aanmerking komt voor vergunningverlening op reguliere gronden.
12. Eiser heeft van aanvang af in deze procedure verklaard dat zijn biologische moeder geruime tijd in Nederland woont en inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft, waarbij eiser ook de naam van zijn moeder en zijn biologische vader heeft genoemd. Eiser heeft tevens een geboorteakte overgelegd. De rechtbank overweegt allereerst dat de tegenwerpingen van verweerder die zijn gebaseerd op verklaringen van de (gestelde) biologische moeder die ten overstaan van verweerder zijn afgelegd reeds niet slagen omdat verweerder deze verklaringen niet aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank begrijpt dat verweerder niet zomaar verklaringen van andere vreemdelingen aan eiser kan doen toekomen of integraal aan het dossier kan toevoegen. Echter, indien verweerder zich in zijn besluitvorming op verklaringen die derden in hun eigen procedure hebben afgelegd baseert, dient hij de wederpartij in de gelegenheid te stellen om hiervan kennis te nemen. De rechtbank overweegt dat de enkele opmerking dat eiser zich maar tot de gemachtigde van de gestelde moeder moet wenden als hij van deze verklaringen kennis wil nemen, in strijd is met het verdedigingsbeginsel. Ook indien eiser dit wel gedaan zou hebben heeft te gelden dat de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van deze verklaringen van de (gestelde) moeder. De rechtbank dient evenwel het besluit te toetsen en daarbij te onderzoeken of het besluit is onderbouwd. Uiteraard toetst de rechtbank het besluit slechts aan de hand van de beroepsgronden. De rechtbank dient echter wel in staat te worden gesteld om, ongeacht de beroepsgronden, het besluit te begrijpen. Indien het besluit wordt gebaseerd op niet overgelegde verklaringen, is de besluitvorming niet inzichtelijk. De rechtbank kan dit deel van de motivering dus niet beoordelen zodat deze tegenwerpingen de afwijzing niet kunnen onderbouwen.
De rechtbank overweegt voorts dat de door eiser overgelegde geboorteakte ten onrechte door verweerder niet is aangemerkt als ondersteuning van de verklaringen van eiser. Verweerder beperkt zich tot het benoemen van het ontbreken van een geboortedatum van de (gestelde) moeder terwijl de vermelde naam wel overeenkomt met de verklaringen van eiser.
13. De tegenwerping aan eiser dat zijn (gestelde) moeder in haar eigen asielprocedure de geboorte en het bestaan van eiser niet heeft genoemd, miskent de concrete omstandigheden waaronder de (gestelde) moeder in verwachting is geraakt. Verweerder heeft zich op geen enkele wijze rekenschap gegeven van de meer dan aanzienlijke kans dat een verkrachting tot trauma’s leidt en mede daardoor kan leiden tot aarzelingen of problemen om hierover te (kunnen) verklaren. Door dit op deze wijze tegen te werpen houdt verweerder geen enkele rekening met de omstandigheden waarin de (gestelde) moeder zich in haar land van herkomst bevond en met name dat zij op 10-jarige leeftijd is verkracht en naar aanleiding van die verkrachting op 11-jarige leeftijd is bevallen van een kind. De overweging dat zij ten tijde van haar aanvraag wel zou moeten kunnen verklaren hierover omdat ze toen meerderjarig was, heeft verweerder in het geheel niet onderbouwd. Verweerder zal zich indien hij wil tegenwerpen dat een slachtoffer van verkrachting enkel door tijdsverloop spontaan zou moeten kunnen verklaren, dit standpunt moeten motiveren en onderbouwen dat hij deskundig is om dit te beoordelen. De -grievende - tegenwerping dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn omdat zijn (gestelde) moeder bij haar aanmeldgehoor niet heeft verklaard over eiser houdt geen stand.
14. De argumenten van eiser dat ten aanzien van de naam van de biologische vader fonetisch nauwelijks verschil tussen [naam 6] en [naam 7] bestaat en de verschillende verklaringen op dit punt van eiser en zijn (gestelde) moeder niet afdoen aan de verklaringen van eiser slagen ook. De rechtbank merkt bovendien op dat deze tegenstrijdigheid “gezocht” overkomt.
15. Verweerder heeft nagelaten zelf DNA-onderzoek te laten verrichten om eiser tegemoet te komen in het aannemelijk maken van zijn verklaringen. Eiser heeft aangegeven dit zelf te zullen doen als verweerder zijn verklaringen niet geloofwaardig acht.
De beroepsgrond dat verweerder op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld slaagt. Eiser wijst er terecht op dat hij op 10 mei 2021 het DNA onderzoek heeft aangekondigd en verweerder bij het bestreden besluit van één dag later heeft overwogen “dat het DNA-onderzoek nog steeds niet is overgelegd en er daarom niet behoefde te worden gewacht op de uitslag”.
Vervolgens heeft eiser op 15 juni 2021 bij de gronden van beroep DNA-resultaten en een begeleidende brief van het DNA Diagnostic Center van 27 mei 2021 overgelegd. Uit dit DNA-onderzoek blijkt dat mevrouw [naam 5] , voor 99,999999 % en volgens het rapport met “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” de biologische moeder van eiser is.
In het bijgevoegde DNA Test Report is vermeld dat “DCC is acrredited/certiefied by AABB, CAP, ISO/IEC 17025 by ANAB, CLIA & NYSDOH”. Tevens is toegelicht hoe het onderzoek is verricht en zijn foto’s en kopieën van identiteitsdocumenten bijgevoegd van eiser en zijn (gestelde) moeder. De rechtbank kan dit vaststellen omdat de foto’s in het DNA-rapport betrekking hebben op de twee personen die ter zitting zijn verschenen.
16. Eiser en zijn (gestelde) moeder hebben beiden ter zitting verklaard dat zij elkaars biologische moeder en zoon zijn. Zij hebben beiden tevens verklaard dat eiser gedurende zijn gehele asielprocedure bij zijn (gestelde) moeder en zijn (gestelde) stiefzusjes verblijft en enkel naar het AZC gaat om te voldoen aan zijn meldplicht.
17. De rechtbank heeft ter zitting aangeven dat de rechtbank uitgaat van een biologische band en aanneemt dat de vrouw die met eiser ter zitting is verschenen de biologische moeder is van eiser. De rechtbank heeft daarbij de overwegingen benoemd zoals hiervoor zijn opgenomen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat verweerder dus ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van mogelijke aanspraken op verblijf op grond van artikel 8 EVRM en dat alsnog zal moeten doen en eiser daarbij, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds de datum van inreis in Nederland, zal moeten horen over hoe eiser in Nederland invulling heeft gegeven aan zijn relatie met zijn moeder en stiefzusjes. De rechtbank heeft aangekondigd dat in de schriftelijke uitspraak, die uiterlijk een week na de behandeling ter zitting zou volgen, deze overwegingen zouden worden opgenomen.
18. Zoals in het procesverloop opgenomen is na de sluiting van het onderzoek ter zitting een verweerschrift zichtbaar geworden in het digitale dossier waarbij inhoudelijk is ingegaan op de beroepsgronden. Eiser stelt zich op het standpunt dat de rechtbank dit niet mag meenemen bij de onderhavige uitspraak. De rechtbank doet dat echter wel omdat dit in het belang van eiser is. De rechtbank voorziet namelijk dat indien de rechtbank dit buiten beschouwing laat, verweerder een nieuw besluit zal nemen waarin enkel de inhoud van het verweerschrift zal zijn toegevoegd aan het huidige bestreden besluit. De rechtbank kan weliswaar een termijn bepalen waarbinnen verweerder opnieuw moet beslissen maar heeft, evenmin als eiser, geen mogelijkheden om hernieuwde besluitvorming binnen deze termijn “af te dwingen”. Het tijdsverloop in deze procedure zal nog groter worden, waardoor eiser nog langer in onzekerheid zal verkeren of tot verblijfsaanvaarding zal worden overgegaan. Ook indien de rechtbank dit verweerschrift betrekt bij deze uitspraak, heeft te gelden dat de procedure nog niet definitief zal zijn beëindigd omdat het geschil nu nog beperkt is tot de vraag of sprake is van een relatie die moet worden beoordeeld in het kader van artikel 8 EVRM. De beoordeling of deze relatie tot verblijfsaanspraken leidt moet nog plaatsvinden en voordat die beoordeling kan plaatsvinden zal eiser aanvullend moeten worden gehoord. Het zou dan ook tot onnodig tijdsverloop leiden en niet in het belang van eiser zijn als de rechtbank nu het beroep gegrond zou verklaren zonder daarbij het verweerschrift te betrekken.
19. In het verweerschrift stelt verweerder zich onder verwijzing naar WI 2020/14 en twee rechtbank-uitspraken op het standpunt dat aan de door eiser overgelegde DNAonderzoeksresultaten geen waarde toekomt omdat het DCC niet is geaccrediteerd voor het verrichten van een DNA-verwantschapsonderzoek bij de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een vergelijkbare instantie.
20. De rechtbank overweegt allereerst dat de handelwijze van verweerder bijzonder onzorgvuldig is. Eiser heeft voordat het besluit werd genomen medegedeeld dat hij DNAonderzoek zou laten verrichten. Verweerder heeft zelf geen onderzoek laten verrichten en heeft evenmin de resultaten van het aangekondigde onderzoek afgewacht. De rechtbank acht het evenwel kwalijker dat verweerder, op het moment dat eiser aankondigt DNA-onderzoek te laten verrichten, eiser niet wijst op vereisten dat het onderzoek door een geaccrediteerd onderzoekslaboratorium moet plaatsvinden omdat verweerder de onderzoeksresultaten anders eenvoudigweg terzijde zal schuiven. De rechtbank acht het ook onzorgvuldig dat verweerder, die op 15 juni 2021 kennis heeft kunnen nemen van de onderzoeksresultaten, eiser niet per ommegaande op de hoogte heeft gebracht dat hij zich in reactie op de gronden op het standpunt zal stellen dat er geen enkele bewijswaarde zal worden toegekend aan deze onderzoeksbevindingen. Verweerder is er mee bekend dat ook de rechtbank met capaciteitsproblemen kampt en beroepen niet aanstonds na indiening ter zitting kan behandelen. Het gaat dan ook niet aan om pas daags voor de zitting, op 3 februari 2022, eiser te willen confronteren met het standpunt dat het DNA-onderzoek volgens verweerder geen enkele bewijswaarde heeft, terwijl verweerder reeds op 15 juni 2021 kon overzien dat eiser geen aanvullende informatie over DCC en een accreditatie kan overleggen als deze tegenwerping zo kort voor de zitting kenbaar wordt gemaakt. Verweerder ontneemt eiser hiermee een faire kans om zijn beroepsgronden nader te onderbouwen.
21. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet heeft gesteld dat het onderzoekscentrum dat het DNA-onderzoek in de concrete procedure heeft verricht niet deskundig is. Evenmin is gesteld dat niet inzichtelijk is op welke wijze het onderzoek is verricht en/of dat het onderzoeksresultaat de conclusie niet kan dragen. Dat degenen die het onderzoek hebben verricht niet daartoe bevoegd zouden zijn of niet over de vereiste opleiding en/of vaardigheden beschikken is ook niet betoogd. Verweerder heeft dus op geen enkele wijze naar voren gebracht dat de onderzoeksrapport niet als deskundigenbericht kan worden aangemerkt. Verweerder heeft zich beperkt tot de vaststelling dat dit concrete onderzoekscentrum “niet op de lijst staat” van in Nederland geaccrediteerde onderzoeksbureaus. Dit is echter onvoldoende om als een gemotiveerd betwisting van het onderzoeksresultaat te kunnen gelden. Verweerder heeft ook verwezen naar een rechtbankuitspraak waarin overwegingen zijn opgenomen over waaraan een in het buitenland gevestigde instantie moet voldoen om wel een vergelijkbare accreditatie te hebben. Deze tegenwerping heeft echter geen betrekking op de kwaliteit van het door DCC verrichte onderzoek. Verweerder heeft ook geen inhoudelijke overwegingen gewijd aan de accreditatie die (wel) is vermeld op het onderzoeksrapport en bovendien grotendeels overeenkomt met de overwegingen van de rechtbank-uitspraak waar verweerder naar verwijst. De rechtbank merkt het door eiser ingebrachte onderzoeksrapport aan als een deskundigenbericht. Indien verweerder de uitkomsten van het door eiser verrichte DNAonderzoek niet wenst over te nemen, zal hij een contra-expertise moeten laten verrichten tenzij verweerder kan motiveren zelf over deskundigheid te beschikken en een gemotiveerd standpunt in te kunnen nemen over de inhoud van het verrichte onderzoek en de onderzoeksresultaten.
22. De rechtbank concludeert dat de tegenwerpingen van verweerder op grond waarvan verweerder niet geloofwaardig acht dat [naam 5] , geboren [geboortedatum] 1987, de (biologische) moeder van eiser is, niet slagen. De rechtbank overweegt dat verweerder bovendien het door eiser overgelegde DNA-onderzoeksrapport uitsluitend kan weerleggen met een contra-expertise en dat (vooralsnog) niet heeft gedaan. De rechtbank stelt dus vast – anders dan ter zitting – thans ook na beoordeling van het verweerschrift en de reactie van eiser hierop, dat sprake is van een relatie die valt onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM. Het besluit, waarin verweerder ten onrechte geen inhoudelijke 8 EVRM-beoordeling heeft verricht, zal dan ook worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen en gelet op het tijdsverloop eiser aanvullend moeten horen over de wijze waarop eiser en zijn moeder en stiefzusjes invulling geven aan hun gezinsleven. De rechtbank zal hier een termijn van zes weken aan verbinden. Verweerder is niet ter zitting verschenen zodat de rechtbank niet aan verweerder heeft kunnen vragen of binnen deze termijn gehoord en opnieuw beslist kan worden. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop in deze procedure en het gegeven dat het voor rekening van verweerder komt dat hij de keuze maakt om niet te verschijnen, stelt de rechtbank deze termijn dus zonder zich te vergewissen van de (on)mogelijkheden van verweerder vast. De rechtbank gaat er overigens van uit dat verweerder zich, bij de beoordeling van de vraag of tot verblijfsaanvaarding moet worden overgegaan, rekenschap zal geven van de actuele Afdelingsjurisprudentie met betrekking tot artikel 8 EVRM. –
23. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover verweerder heeft nagelaten een inhoudelijk oordeel te geven over mogelijke verblijfsaanspraken op grond van artikel 8 EVRM.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.