ECLI:NL:RBDHA:2023:10028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en de toepassing van het verdedigingsbeginsel in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan eiser, een Noord-Koreaanse nationaliteit houder, is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat hem verplichtte om Nederland onmiddellijk te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet ter zitting is verschenen, noch zijn gemachtigde, en dat verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij eiser heeft aangevoerd dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Hij stelde dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat hij niet goed kon communiceren met de tolk tijdens het gehoor. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn situatie toe te lichten en dat er geen bewijs is dat de tolkproblemen zijn verdediging hebben geschaad. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser zelf heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van consulaire bijstand.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft besloten om een vertrektermijn aan eiser te onthouden, gezien de risico's van onttrekking aan het vreemdelingentoezicht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van eiser is zonder enig voorafgaand bericht eveneens niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1974 en over de Noord-Koreaanse nationaliteit te beschikken. Eiser is op enig moment Nederland binnengekomen en in strafrechtelijke detentie geplaatst. Omdat eiser niet over enig identificerend reisdocument beschikt en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, is het vermoeden ontstaan dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Om die reden heeft de vreemdelingenpolitie eiser op 3 januari 2023 gehoord over het voornemen om aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Naar aanleiding van dit gehoor heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd, gericht op vertrek naar Mongolië, het gestelde land van bestendig verblijf. Redengevend hiervoor is dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, nu hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, onrechtmatig Nederland is ingereisd en zich vervolgens ook onttrokken heeft aan het vreemdelingentoezicht. Omdat meerdere gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) van toepassing zijn, is er volgens verweerder sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal blijven onttrekken. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft verweerder daarom een vertrektermijn aan eiser onthouden en eiser opgedragen het grondgebied van de Europese Unie onmiddellijk te verlaten.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte niet heeft afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit aan eiser. Eiser stelt dat verweerder het verdedigingsbeginsel heeft geschonden, door geen aandacht te besteden aan de persoonlijke omstandigheden van eiser in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit. Ook de tolkwissel heeft eiser in zijn verdedigingsbelangen geschaad, nu hij voorafgaand aan het gesprek al had aangegeven de Russische taal niet goed te verstaan. Ook is ten onrechte geconcludeerd dat eiser wenste af te zien van het recht op consulaire bijstand. Verder vindt eiser dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval door een vertrektermijn aan eiser te onthouden. Eiser verwijst daarbij naar artikel 7, tweede en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn [1] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Verdedigingsbeginsel
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van het verdedigingsbeginsel in deze zaak geen sprake. Uit het gehoor van 3 januari 2023 blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden toe te lichten, te weten zijn familie- en gezinsleven, zijn gezondheidstoestand en een eventueel risico op onmenselijke behandeling in Mongolië, alvorens een beslissing werd genomen over het opleggen van het terugkeerbesluit. Niet gebleken is dat eiser zich hierbij niet volledig heeft kunnen uiten, nu ook steeds gevraagd is of eiser zelf nog wat wilde toevoegen.
Tolkproblemen
4.2
De rechtbank is ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen met het verstaan van de tolk en de tolkwissel die plaats heeft gevonden hem in zijn verdediging hebben geschaad. De rechtbank overweegt in de eerste plaats daartoe dat niet is vereist dat een vreemdeling wordt gehoord in een taal die hij vloeiend spreekt, maar dat voorop dient te staan dat de vreemdeling zich voldoende heeft kunnen uitdrukken. Nu eiser in eerste instantie aangaf de tolk Russisch goed te kunnen verstaan en de verbalisant bij het verzoek om een tolk Mongools, meteen gehandeld heeft en de eerder gestelde vragen heeft geverifieerd en waar nodig het proces-verbaal heeft gecorrigeerd, is de rechtbank van oordeel dat van onzorgvuldigheid aan de zijde van verweerder geen sprake is. Nu niet gebleken is dat eiser door de tolkproblemen in zijn verdediging is geschaad, mocht verweerder bij zijn besluitvorming uitgaan van de verklaringen zoals vastgelegd in het op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakte proces-verbaal van het gehoor.
Recht op consulaire bijstand
4.3
Dat eiser in zijn verdedigingsbelangen is geschaad doordat hij geen gebruik heeft kunnen maken van contact met consulaire bijstand, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit het proces-verbaal van ophouding van 3 januari 2023 is namelijk gebleken dat eiser heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van consulaire bijstand. Verweerder heeft ten aanzien van deze verklaringen die volgen uit het op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakte proces-verbaal geen aanleiding hoeven zien om de twijfelen aan de juistheid daarvan. Bovendien was verweerder op grond van artikel 5.5, tweede lid van het Vb in dit geval niet verplicht om consulaire bijstand aan te bieden, nu eiser enkel opgehouden was en er geen sprake was van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid van artikel 5.5 van het Vb.
Onthouden van een vertrektermijn
4.4
Tot slot heeft verweerder op goede gronden een vertrektermijn aan eiser onthouden. Vaststaat dat twee zware en drie lichte gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid van het Vb van toepassing zijn op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van dit gegeven mogen concluderen dat bij eiser sprake is van een risico op onttrekken aan het vreemdelingentoezicht en is eiser – gelet op het bepaalde in artikel 62, tweede lid, onder a van de Vw – terecht tot onmiddellijk vertrek verplicht. De verwijzing naar artikel 7, tweede en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn maakt dit niet anders, nu niet gesteld noch gebleken is welke persoonlijke omstandigheden van eiser maken dat van het onthouden van een vertrektermijn had moeten worden afgezien.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.