ECLI:NL:RBDHA:2023:10029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.804, NL23.806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling met medische noodsituatie en toegang tot zorg in Ghana

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een vreemdeling voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een Ghanese man geboren in 1970, heeft een geschiedenis van alcoholverslaving en lijdt aan een post-traumatische stressstoornis en psychoses. Hij is momenteel in Nederland onder behandeling voor zijn psychische problemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek afgewezen, met als argument dat eiser in staat is om te reizen en dat de benodigde medische zorg in Ghana beschikbaar is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2023 behandeld. Eiser heeft betoogd dat de medische zorg in Ghana niet toegankelijk is, onderbouwd met een brief van het Pantang Hospital, waarin wordt aangegeven dat door personeelstakingen geen nieuwe patiënten worden aangenomen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de zorg in Ghana feitelijk niet toegankelijk is. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen toegang heeft tot de noodzakelijke zorg. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen schending van artikel 3 van het EVRM zal plaatsvinden bij de uitzetting van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.804 (beroep) en NL23.806 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.804) ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL23.806) te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Abdulla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1970 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser is verslaafd geweest aan alcohol en lijdt aan een post-traumatische stress stoornis en psychoses. Eiser wordt voor zijn psychische problematiek en alcoholverslaving momenteel behandeld in Nederland. Eiser staat voor de medicamenteuze behandeling van zijn psychoses onder toezicht bij een GGZ-instelling, omdat zonder inname van de medicatie een risico op psychische decompensatie bij eiser ontstaat.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij het primaire besluit afgewezen, omdat uit een advies van het BMA [1] van 9 december 2020 blijkt dat eiser in staat is om te reizen. In dit BMA-advies is de voorwaarde gesteld dat eiser tijdens de reis wordt bijgestaan door een psychiatrisch verpleegkundige wegens het risico op psychische decompensatie. Ook is uit dit BMA-advies gebleken dat bij het uitblijven van de medische behandeling in Ghana binnen drie maanden een medische noodsituatie wordt verwacht. Uitzetting van eiser leidt echter niet tot schending van artikel 3 van het EVRM [2] , omdat de voor eiser vereiste behandeling in Ghana beschikbaar is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze zorg feitelijk niet toegankelijk voor hem is. Het BMA heeft bij deze uitzetting fysieke overdracht van eiser aan een specialist van de zorginstelling in Ghana geadviseerd. Ook dienen de medische gegevens van eiser schriftelijk aan de behandelaren in Ghana te worden overhandigd.
In bezwaar heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, omdat de door eiser overgelegde stukken en bezwaargronden onvoldoende zijn om aan te nemen dat de in Ghana beschikbare behandeling feitelijk niet toegankelijk is voor eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft met het overleggen van de brief van het Pantang Hospital in Ghana voldoende aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg voor hem daar niet toegankelijk is. Uit de brief blijkt dat door stakingen van het personeel tot nader order geen nieuwe patiënten meer worden aangenomen bij het Pantang Hospital. Bovendien is duidelijk dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt om de vereiste behandelingen te bekostigen. Nu het Pantang Hospital de enige optie voor eiser is om de vereiste zorg te ontvangen en uit de overgelegde correspondentie volgt dat deze zorginstelling eiser niet kan opnemen, bestaat bij uitzetting van eiser een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Onder verwijzing naar het arrest
T.Q. [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) en het arrest
Paposhvili [4] van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stelt eiser ook dat verweerder een plicht heeft om te onderzoeken of fysieke overdracht daadwerkelijk plaats kan vinden en of de zorg toegankelijk is voor eiser, voordat verweerder een terugkeerbesluit oplegt. Tot slot stelt eiser - onder verwijzing naar een uitspraak [5] van de hoogste vreemdelingenrechter - dat verweerder ten onrechte ‘clear proof’ van eiser verlangt ten aanzien van de toegankelijkheid van de zorg en dat verweerder daarmee ten onrechte een te zware bewijslast aan eiser heeft opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat eiser onder de gestelde reisvoorwaarden in staat is om te reizen en dat bij uitblijven van behandeling van eiser binnen drie maanden een medische noodsituatie kan ontstaan. Ter beoordeling ligt de vraag voor of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikbare medische zorg in Ghana feitelijk niet toegankelijk voor hem is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet voldoende (met stukken) aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de noodzakelijke zorg in Ghana. Zoals volgt uit de hiervoor aangehaalde vaste rechtspraak [6] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter is het aan de vreemdeling om dit aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op pagina’s 10 tot en met 12 van het bestreden besluit op goede gronden heeft vastgesteld dat de overgelegde brief over de staking in het Pantang Hospital dateert uit 2021 en dat uit openbare bronnen is gebleken dat deze staking slechts twee weken heeft geduurd. Bij ontbreken van actuele informatie over deze situatie heeft verweerder mogen overwegen dat niet aannemelijk is dat de opnamestop nog steeds voortduurt. Daarbij komt dat eiser geen enkel inzicht heeft verschaft in zijn financiële situatie en niet stukken is aangetoond dat eiser over geen enkele vorm van inkomen of vermogen in Ghana kan beschikken. Ook is niet gebleken hoe de familiesituatie van eiser in Ghana is en of eiser aanspraak kan doen op enige vorm van mantelzorg of ondersteuning. Zonder dergelijke bewijsstukken kan verweerder niet beoordelen of de door eiser aangevoerde redenen voldoende zijn om aan te nemen dat eiser geen feitelijke toegang tot de zorg in Ghana heeft. De brief van het Pantang Hospital van 1 februari 2022 geeft weliswaar aan dat eiser niet zal worden opgenomen, indien hij niet over voldoende middelen van bestaan of een ondersteunend netwerk in Ghana beschikt, maar juist deze twee stellingen, die ook relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag in deze procedure, worden niet met nadere stukken door eiser onderbouwd. Zolang eiser deze stellingen niet nader concretiseert met argumenten en onderbouwende stukken, is niet aan de genoemde bewijslast voldaan. Er wordt geen ‘clear proof’ ten aanzien van het ontbreken van feitelijke toegankelijkheid verwacht. Het is echter wel aan eiser om in ieder geval met één of meer aanknopingspunten inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie en (het ontbreken van) familieleven in Ghana, zodat verweerder een adequate beoordeling kan maken. Vaststaat dat eiser deze gevraagde aanknopingspunten niet geboden heeft aan verweerder. Nu de bewijslast voor het niet feitelijk toegang hebben tot de gezondheidszorg in eerste instantie bij eiser ligt, dienen de gevolgen van het ontbreken van onderbouwende stukken voor eigen rekening en risico van eiser te komen.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [7]
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep , kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering (vaste adviseur van verweerder voor medische kwesties in vreemdelingenzaken).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie het arrest van het HvJEU van 14 januari 2021, zaaknummer C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9.
4.Zie het arrest van het EHRM van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2627, rechtsoverweging 7 – 7.1.
6.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2627, rechtsoverweging 7 – 7.1.
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.