ECLI:NL:RBDHA:2023:10032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/09/645184 / KG ZA 23-255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van een ondernemer van een aanbestedingsprocedure wegens tekortkomingen bij eerdere opdrachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [de VOF], eiseres, en de Staat der Nederlanden, gedaagde, met tussengekomen [de B.V.]. De zaak betreft een Europese aanbesteding voor onderhoudsbaggerwerk in de Eemsgeul, waarbij eiseres is uitgesloten van deelname op grond van aanzienlijke tekortkomingen bij de uitvoering van een eerdere opdracht. Eiseres heeft betoogd dat zij voldoende zelfreinigende maatregelen heeft getroffen om haar betrouwbaarheid te waarborgen, maar de Staat heeft geoordeeld dat deze maatregelen onvoldoende zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om aan te tonen dat zij voldoende maatregelen had genomen, maar dat eiseres hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoende heeft aangetoond dat de uitsluitingsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook de vordering van [de B.V.] afgewezen, omdat deze geen belang meer had bij de toewijzing van haar vordering na de uitsluiting van eiseres. De proceskosten zijn toegewezen aan de Staat en [de B.V.].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/645184 / KG ZA 23-255
Vonnis in kort geding van 30 mei 2023
in de zaak van
[de VOF]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaten mrs. J. Haest en R.Q. Janus te Den Haag,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. A.C.M. Remmé en F.J. Lewis te Den Haag,
waarin is tussengekomen:
[de B.V.]te [plaats 2] ,
advocaat mr. R.G.T. Bleeker te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’, ‘de Staat’ en ‘ [de B.V.] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de akte houdende een wijziging van eis;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst dan wel voeging;
- het e-mailbericht met bijlagen van 11 mei 2023 van de zijde van [de B.V.] , houdende een verzoek om de producties die niet aan haar zijn verstrekt en de zwart gemaakte passages in de aan haar verstrekte stukken buiten beschouwing te laten;
- het e-mailbericht van 11 mei 2023 van de zijde van [eiseres] , waarin wordt bericht dat enkele eerder zwartgemaakte passages alsnog zichtbaar zijn gemaakt en waarin wordt gereageerd op voormeld verzoek;
- de brief van 15 mei 2023 van [eiseres] houdende een eiswijziging;
- de op 16 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
2. Het incident tot tussenkomst dan wel voeging en het verzoek om stukken buiten beschouwing te laten
2.1.
[de B.V.] heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [eiseres] en de Staat dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter zitting hebben [eiseres] en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. [de B.V.] is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.
2.2.
[de B.V.] heeft verzocht om de producties die [eiseres] niet aan haar heeft verstrekt en de zwartgemaakte teksten in de dagvaarding en in de wel aan haar verstrekte producties buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] . [de B.V.] stelt daartoe dat zij recht heeft op het hele procesdossier en bij gebreke daarvan onvoldoende in staat is om verweer te voeren. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen toewijzing van dat verzoek. De voorzieningenrechter gaat aan dit verzoek voorbij, omdat [de B.V.] daar geen belang bij heeft. De voorzieningenrechter zal haar oordeel niet ten nadele van [de B.V.] baseren op die bescheiden en/of gegevens waarover [de B.V.] niet beschikt (zie artikel 19 Rv) en die ter zitting niet zijn besproken.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
De Staat heeft een Europese aanbesteding gehouden voor het verlenen van een opdracht voor het onderhoudsbaggerwerk verdiepte Eemsgeul volgens de openbare procedure overeenkomstig het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (ARW 2016), hierna te noemen: de aanbesteding of de aanbestedingsprocedure. Het gunningscriterium is de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding. In de aanbestedingsleidraad worden diverse uitsluitingsgronden genoemd, waaronder in 3.1 lid 1: “
Een ondernemer die zich bevindt in één of meer van de omstandigheden genoemd in de artikelen 2.13.1 tot en met 2.13.5 of 2.13.7 van het ARW 2016 wordt uitgesloten van deelneming aan de aanbestedingsprocedure, overigens onverminderd het bepaalde in artikel 2.13.12 van het ARW 2016. (…)”
3.2.
[eiseres] heeft een inschrijving ingediend voor de aanbesteding. In het daarbij over te leggen Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) heeft [eiseres] bij het onderdeel Prestaties uit het verleden
”ja”aangekruist bij de vraag
“is het de ondernemer overkomen dat een eerdere overheidsopdracht, een eerdere opdracht van een aanbestedende entiteit of een eerdere concessieovereenkomst heeft geleid tot vroegtijdige beëindiging van die eerdere opdracht, tot schadevergoeding of tot andere vergelijkbare sancties?”Daarbij heeft [eiseres] in de daartoe bestemde ruimte de volgende nadere omschrijving toegevoegd:
”Een contract inzake het baggeren van de vaargeul in Noordzee ter hoogte van IJmuiden is door Rijkswaterstaat op 24-12-2021 voortijdig beëindigd. [eiseres] kan zich niet in vinden in deze beëindiging en legt deze thans voor aan de bevoegde rechter. Gelet op het feit dat de zaak nog niet is beslist, zijn er (nog) geen “zelfreinigende” maatregelen genomen”.Bij de vraag
“Heeft de ondernemer zelfreinigende maatregelen genomen?”heeft [eiseres] geantwoord
“Nee”.
3.3.
De inschrijvingen zijn op 21 november 2022 geopend. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
3.4.
[eiseres] heeft op 24 november 2022 een brief gestuurd aan de Staat inzake de aanbesteding. Daarin heeft zij, verkort weergegeven, vermeld dat zij zich niet kan vinden in de voortijdige beëindiging van de overeenkomst onderhoud Vaargeul IJmuiden (hierna: de overeenkomst IJmuiden) en dat zij uit dien hoofde geen “zelfreinigende maatregelen” heeft genomen zoals die in een UEA worden benoemd. Zij stelt echter wel vooruitlopend op de uitkomst van dat geschil een aantal beheersmaatregelen te hebben genomen om de escalatie van dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Zij stelt dat die maatregelen ook relevant zijn voor de aanbesteding. De maatregelen zijn volgens [eiseres] genomen op het gebied van samenstelling van haar projectteam waterbouw, op het gebied van inschrijven op aanbestedingen en in het kunnen beschikken over voldoende eigen materieel voor opdrachten. [eiseres] heeft in de brief deze maatregelen nader toegelicht. Bij de maatregel “voldoende eigen capaciteit en materieel” maakt [eiseres] melding van de vergroting van haar capaciteit voor het uitvoeren van projecten door het in de vaart nemen van het baggerschip [Baggerschip X] .
3.5.
De Staat heeft daarna op 19 december 2022 een bericht gestuurd aan [eiseres] . De Staat stelt [eiseres] daarin onder meer in de gelegenheid om aan te tonen dat zij voldoende, concrete, technische, organisatorische en personele maatregelen heeft getroffen om haar betrouwbaarheid in de uitvoering van het contract te bewijzen. De Staat vraagt om daarbij meer in het bijzonder in te gaan op de vragen:
“- Welke uitgangspunten worden door u gehanteerd om te bepalen of u voldoende eigen capaciteit beschikbaar heeft?
-
Wat is de door u berekende inzet van het beoogde baggervaartuig op het project Eemsgeul in kalenderdagen per jaar, uitgaande van de bij uw bedrijf gebruikelijk inzet van zes dagen per week?”
3.6.
[eiseres] heeft hier op 21 december 2022 op geantwoord. Daarbij heeft [eiseres] aangeboden om desgewenst ook de integrale planning te verstrekken. De Staat heeft op 22 december 2022 aan [eiseres] bericht dat zij graag de integrale planning ontvangt. De Staat verzoekt daarnaast de benodigde inzet te onderbouwen door een bijlage in te vullen en toe te zenden. [eiseres] heeft dat gedaan.
3.7.
De Staat heeft vervolgens op 2 maart 2023 aan [eiseres] bericht dat zij wordt uitgesloten van verdere deelname aan de aanbesteding, omdat op haar van toepassing is de in artikel 3.1 lid 1 van de aanbestedingsleidraad vermelde uitsluitingsgrond. Volgens de Staat staat vast dat deze uitsluitingsgrond op [eiseres] van toepassing is, omdat de overeenkomst IJmuiden met ingang van 24 januari 2022 vroegtijdig is ontbonden vanwege aanzienlijke en voortdurende tekortkomingen in de uitvoering van die overeenkomst. Dat betekent volgens de Staat dat [eiseres] in uitgangspunt dient te worden uitgesloten van deelname aan de aanbesteding. Daarvan kan volgens de Staat worden afgezien indien [eiseres] naar het oordeel van de aanbestedende dienst voldoende concrete technische, organisatorische en personeelsmaatregelen heeft getroffen om het geschonden vertrouwen te herstellen. De Staat stelt [eiseres] in de gelegenheid te hebben gesteld om dit te onderbouwen en verduidelijken. Na verwijzing naar de door [eiseres] in dat kader verstrekte informatie, stelt de Staat:
“Samengevat heeft u de volgende beheersmaatregelen genoemd:
Samenstelling projectteam waterbouw: herorganisatie van de projectorganisatie
Proces van inschrijven op aanbestedingen: toepassen van een integrale afweging/ capaciteitstoets op in te zetten materieel en vaartuigen op basis van de eigen beschikbare capaciteit
Voldoende eigen capaciteit en materieel: uitbreiding vloot (verdubbeling) met de recente aanschaf van de [Baggerschip X] ( […] )
Ten aanzien van beheersmaatregel 1 is Rijkswaterstaat van mening dat de genomen maatregel mogelijk kan bijdragen aan een betere projectbeheersing. Echter, de maatregel wordt niet concreet gemaakt door bijvoorbeeld de kennis en competenties van de aangeboden projectteamleden te presenteren. Ook ontbreekt een uitleg over de rolverdeling en een toelichting waarom de gewijzigde rolverdeling een herhaling zou kunnen voorkomen. Overigens was de samenstelling van het projectteam niet bepalend voor de ontbinding van het contract IJmuiden, waardoor deze maatregel niet relevant is voor de vraag of daarmee herhaling van de situatie van contract IJmuiden kan worden voorkomen. Beheersmaatregelen 2 en 3 zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De door u opgestuurde informatie, waaronder een integrale planning en productiegegevens, zijn door ter zake doende deskundigen van Rijkswaterstaat beoordeeld. De bevindingen van de deskundigen zijn voorts door een onafhankelijke externe expert geverifieerd.
Rijkswaterstaat concludeert dat er circa 28 tot 33 % meer tijd op de Eemsgeul benodigd is om de contractuele verplichtingen na te komen dan waar u vanuit bent gegaan in de productieonderbouwing die wij van u ontvangen hebben.
Aangezien u heeft aangegeven dat sleephopperzuiger [Baggerschip X] voor 60% van de tijd op het onderhavige contract Eemsgeul ingezet zal worden, is de totaal beschikbare capaciteit van het schip onvoldoende om alle genoemde werken in uw integrale planning met dit schip uit te voeren. Verder is van de genoemde schepen in uw planning enkel de [Baggerschip X] geschikt om dit werk uit te voeren, vanwege de technische eis die hieraan in het contract Eemsgeul is gesteld (minimaal 6000 DWT). Ondanks dat u nu over meer eigen materieel beschikt, blijkt uit hetgeen u heeft aangeleverd dat de [Baggerschip X] meer tijd nodig heeft op het project Eemsgeul dan waar u nu vanuit bent gegaan in uw planning. Aangezien u aangeeft in uw planning dat dit schip ook op andere projecten wordt ingezet, toont u met de door u geleverde stukken onvoldoende aan dat het schip voldoende beschikbaar is voor het onderhavige contract Eemsgeul. De maatregel biedt mij derhalve onvoldoende vertrouwen dat een herhaling van de situaties die zich bij de uitvoering van het contract IJmuiden hebben voorgedaan worden voorkomen.
Dit betekent dat Rijkswaterstaat de getroffen beheersmaatregelen, zoals benoemd in uw brief d.d. 24 november 2022, onvoldoende acht en dat u op grond van artikel 2.13.7 sub g van het ARW 2016 en artikel 2.87 lid 1 sub g van de Aanbestedingswet 2012 wordt uitgesloten van verdere deelname aan deze aanbesteding.”

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
primair:
de Staat te gebieden het besluit van 2 maart 2023 tot uitsluiting van [eiseres] van verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure in te trekken en de Staat te gebieden – voor zover hij de opdracht nog wenst te gunnen – de inschrijving van [eiseres] te betrekken in de verdere beoordeling, met inachtneming van hetgeen volgt uit dit vonnis;
subsidiair:
de Staat te verbieden uitvoering te geven aan de ongeldigverklaring van [eiseres] en de Staat te gebieden de ongeldigverklaring daadwerkelijk en deugdelijk te motiveren, waarbij een nieuwe Alcateltermijn van twintig dagen dient te worden verstrekt;
zowel primair als subsidiair:
de Staat te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, een en ander op de wijze zoals in de dagvaarding nader omschreven.
4.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. Bij de beantwoording van de vraag of de Staat [eiseres] terecht heeft uitgesloten van de aanbesteding gaat het – gezien hetgeen de Staat aan [eiseres] heeft bericht – alleen om de vraag of [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat zij met het door haar nieuw aangeschafte schip voldoende capaciteit kan leveren voor het werk Eemsgeul. Dat heeft [eiseres] met de door haar overgelegde berekeningen en planningen voldoende aangetoond. Er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen. De Staat heeft zijn standpunt dat die capaciteit onvoldoende is daartegenover niet met concrete en verifieerbare feiten onderbouwd, zodat dat niet redengevend kan zijn voor de uitsluiting. De inschrijving van [eiseres] is dus ten onrechte in strijd met de aanbestedingsrechtelijke beginselen uitgesloten van deelname aan de aanbesteding. Subsidiair is de motivering van de Staat om [eiseres] van verdere deelname uit te sluiten ontoereikend, waardoor [eiseres] zich daar onvoldoende tegen kan verweren.
4.3.
De Staat en [de B.V.] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
[de B.V.] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gelasten [eiseres] uit te sluiten van de aanbesteding, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten. Verkort weergegeven stelt [de B.V.] daartoe dat toelating van [eiseres] tot de aanbesteding in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel en dat zij er belang bij heeft dat [eiseres] wordt uitgesloten van deelname aan de aanbesteding.
4.5.
Voor zover nodig zullen de standpunten van [eiseres] en de Staat met betrekking tot de vorderingen van [de B.V.] hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
In de aanbestedingsleidraad is opgenomen dat een ondernemer die zich bevindt in één of meer van de omstandigheden als genoemd in de artikelen 2.13.1 tot en met 2.13.5 of 2.13.7 van het ARW 2016 wordt uitgesloten van deelneming aan de aanbestedingsprocedure, overigens onverminderd het bepaalde in artikel 2.13.12 van het ARW 2016. Artikel 2.13.7 sub g van het ARW 2016 bepaalt dat de aanbesteder de voor de verlening van de opdracht in aanmerking komende ondernemer kan uitsluiten van deelneming aan de procedure op de grond dat de ondernemer blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift van een eerdere opdracht en dit heeft geleid tot vroegtijdige beëindiging van die eerdere opdracht, tot schadevergoeding of tot andere vergelijkbare sancties. De Staat heeft gesteld dat deze situatie hier van toepassing is vanwege de ontbinding van de overeenkomst IJmuiden. [eiseres] is weliswaar van mening dat die overeenkomst ten onrechte is ontbonden, maar zij heeft nagelaten om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat zij in die overeenkomst niet aanzienlijk of voortdurend is tekortgeschoten in de hiervoor bedoelde zin. Aldus heeft [eiseres] onvoldoende weersproken dat de Staat een beroep kan doen op dit artikel.
5.2.
Uit het bepaalde in de artikelen 2.87a Aw en artikel 2.13.11 van het ARW 2016 volgt dat de Staat, indien hij meent dat sprake is van een ondernemer waarop de genoemde uitsluitingsgrond van toepassing is, deze in de gelegenheid moet stellen te bewijzen dat hij voldoende maatregelen heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen. De desbetreffende ondernemer dient, om te voorkomen dat hij wordt uitgesloten, aan te tonen dat hij concrete technische, organisatorische en personeelsmaatregelen heeft genomen die geschikt zijn om verdere fouten te voorkomen. De Staat beoordeelt vervolgens de door de ondernemer genomen maatregelen met inachtneming van de ernst en de bijzondere omstandigheden van de fouten. Als de Staat de genomen maatregelen onvoldoende acht, dan diende hij dit gemotiveerd mee te delen aan de ondernemer, dit alles op grond van de hiervoor genoemde artikelen.
5.3.
De Staat heeft [eiseres] deze gelegenheid geboden, [eiseres] heeft daar gebruik van gemaakt, de Staat heeft beoordeeld wat [eiseres] naar voren heeft gebracht en hij heeft vervolgens gemotiveerd aan [eiseres] meegedeeld waarom hij de genomen maatregelen onvoldoende acht. De Staat heeft dus in zoverre aan zijn verplichtingen voldaan. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het betoog van [eiseres] dat van de Staat kan worden verlangd dat hij laatstgenoemde mededeling met bewijsstukken, meer in het bijzonder de uitgevoerde onderzoeken, onderbouwt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat met hetgeen hij in de brief van 2 maart 2023 naar voren heeft gebracht voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de door [eiseres] getroffen maatregelen onvoldoende acht. Uit de correspondentie blijkt dat de Staat, mede gelet op hetgeen zich heeft voorgedaan bij de overeenkomst IJmuiden, met name/in het bijzonder van belang heeft geacht de capaciteit waarover [eiseres] kan beschikken, de berekende inzet van het nieuwe schip en het realiteitsgehalte van de gemaakte planning. De Staat heeft in de brief van 2 maart 2023 gemotiveerd gesteld dat en waarom zij op deze gebieden tot andere conclusies komt dan waartoe [eiseres] komt. De Staat heeft daarbij verklaard dat hij tot deze conclusies is gekomen op basis van een beoordeling door haar eigen deskundigen van de door [eiseres] opgestuurde informatie, waarbij de bevindingen van die deskundigen ook nog door een externe expert zijn geverifieerd. De voorzieningenrechter acht, mede gelet op de door de Staat ter zitting in dit geding gegeven gemotiveerde toelichting omtrent wat deze onderzoeken hebben ingehouden, voldoende aannemelijk geworden dat deze onderzoeken hebben plaatsgevonden, dat deze dezelfde uitkomst hadden en dat de Staat zijn conclusies daarop heeft gebaseerd. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] daarom niet in haar conclusie dat de beslissing van de Staat van 2 maart 2023 geen stand kan houden.
5.4.
Overigens heeft de Staat in deze procedure naar voren gebracht dat de reden voor uitsluiting breder is dan alleen het oordeel dat [eiseres] onvoldoende capaciteit heeft voor de uitvoering van de opdracht. De Staat heeft diverse omstandigheden genoemd die er volgens hem toe leiden dat hij de door [eiseres] getroffen beheersmaatregelen onvoldoende acht om het vertrouwen te hebben dat een herhaling van de problemen bij de overeenkomst IJmuiden is uitgesloten. De Staat stelt dat dit ook aan de orde is gekomen tijdens de gesprekken die partijen met elkaar hebben gevoerd. Nu echter niet duidelijk genoeg uit de brief van 2 maart 2023 blijkt dat de Staat zijn beslissing mede hierop heeft gebaseerd, heeft de voorzieningenrechter daar bij de onder 5.3 vermelde beoordeling geen acht op geslagen.
5.5.
Indien daar echter wel acht op zou worden geslagen – wat gezien het wettelijk kader wel voor de hand zou liggen – maakt dat de beslissing tot uitsluiting temeer begrijpelijk. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang de houding van [eiseres] ten aanzien van de beëindiging van de overeenkomst IJmuiden, waar de Staat ook aan heeft gerefereerd. Uit niets blijkt dat [eiseres] zichzelf in dat kader iets aanrekent. Dat staat [eiseres] overigens vrij, maar zij is tot op heden geen procedure gestart tegen de beëindiging door de Staat, zodat deze vooralsnog als een gegeven moet worden beschouwd. [eiseres] stelt voorts in het UEA dat zij (nog) geen zelfreinigende maatregelen heeft getroffen omdat zij het niet eens is met de beëindiging. Zij is daarna ook niet direct op eigen initiatief met een uitgebreide onderbouwing gekomen van de maatregelen die zij vervolgens tóch stelt te hebben getroffen. Dat was echter wel aan haar en het moet daarbij dan ook gaan om concrete maatregelen, die specifiek geschikt zijn om verdere fouten te voorkomen. De Staat heeft dit een en ander kunnen meewegen bij de door hem uit te voeren beoordeling. De Staat heeft naar voorshands oordeel mede op grond daarvan kunnen concluderen dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dergelijke maatregelen te hebben getroffen.
5.6.
Gelet op al het vorenstaande is de primaire noch de subsidiaire vordering van [eiseres] vatbaar voor toewijzing daarvan in dit kort geding.
5.7.
Nu de Staat [eiseres] heeft uitgesloten van deelname aan de aanbesteding én voornemens is die uitsluiting te handhaven, brengt voormelde beslissing mee dat [de B.V.] geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vordering, zodat ook deze zal worden afgewezen.
5.8.
[de B.V.] zal worden veroordeeld in de kosten van de Staat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet [eiseres] in haar verhouding tot [de B.V.] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van [de B.V.] was immers te voorkomen dat het besluit tot uitsluiting van [eiseres] zou worden ingetrokken, welk doel is bereikt. [eiseres] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van [de B.V.] . Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. Voorts zal [eiseres] , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten aan de zijde van de Staat. Aan de Staat dienen de proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiseres] aan de Staat de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd, een en ander zoals door de Staat is gevorderd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het door [eiseres] en door [de B.V.] gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [de B.V.] voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Staat in de kosten van de Staat, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de overige proceskosten, tot dusver begroot aan de zijde van zowel de Staat als [de B.V.] telkens op € 1.755,--, waarvan € 676,-- aan griffierecht en € 1.079,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 5.8;
6.4.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- aan de Staat dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen aan de Staat te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiseres] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten aan de Staat verschuldigd;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.
ts