ECLI:NL:RBDHA:2023:10039
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.H. Yabasun. De zaak betreft een bestuursrechtelijke procedure waarin verzoekster een beroep heeft ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster heeft in oktober 2022 beroep aangetekend omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Na een beslissing van verweerder op 21 september 2022 heeft verzoekster haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. Aangezien verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld en heeft op basis van het Bpb een vast bedrag toegekend. Omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, is er een lagere vergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5. Uiteindelijk is de vergoeding vastgesteld op € 418,50, wat overeenkomt met 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster.