ECLI:NL:RBDHA:2023:10042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Jemenitische asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Jemenitische asielzoeker. De eiser, die zich in Nederland bevond, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 23 juni 2023, hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich akkoord had verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 28 juni 2023 waren ingediend. De staatssecretaris diende op 4 juli 2023 een verweerschrift in, waarna de rechtbank het onderzoek op 5 juli 2023 sloot.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de eiser niet in het bezit was van een geldig paspoort of visum, maar dat dit niet automatisch leidde tot een risico op ontduiking van toezicht. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.200 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 10 dagen. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van een maatregel van bewaring en de verplichting van de staatssecretaris om voldoende gronden te geven voor de genomen besluiten. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18388
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vw1 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 28 juni 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 4 juli 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 5 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Jemenitische nationaliteit te hebben.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel van bewaring nodig is omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb2, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; 3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Vreemdelingenbesluit 2000.
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist zware gronden 3a, 3f, 3j en 3l. Eiser stelt dat er geen sprake is van risico op ontduiking. Zo heeft hij bij binnenkomst in Nederland asiel aangevraagd en heeft hij de gehele tijd in het AZC in Amsterdam verbleven. Dat eiser zijn paspoort heeft achtergelaten in Turkije leidt er niet automatisch toe dat sprake is van een risico op onderduiken. Verder heeft eiser rechtsmiddelen aangewend tegen het aan hem uitgereikte overdrachtsbesluit, om deze reden bestaat er geen verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Ook overdracht aan Bulgarije was op korte termijn niet vereist, omdat de Afdeling3 het gevraagde verzoek om voorlopige voorziening heeft toegewezen. Hierdoor mag eiser zijn procedure in hoger beroep in Nederland afachten. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel dat inbewaringstelling.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat voor het opleggen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daar – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven.4 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden 3a, 3f, 3j en 3l feitelijk juist. Vaststaat dat eiser niet in het bezit is van een geldig paspoort of visum. Nu hij deze bewust heeft achtergelaten in Turkije, heeft verweerder dit terecht aan hem tegengeworpen. Verder is niet gebleken dat eiser sinds het opleggen van het overdrachtsbesluit van 27 februari 2023 vrijwillig is vertrokken naar Bulgarije. Tot slot verstreek de uiterlijke overdrachtsdatum op 7 juli 2023, waardoor verweerder gehouden was stappen te ondernemen voor het realiseren van de overdracht. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico op onttrekking van het toezicht en ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure aangenomen.
5. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Zo heeft verweerder ten onrechte te veel waarde gehecht aan het feit dat eiser eenmalig niet is verschenen bij de afspraak van zijn vertrekgesprek. Mede gelet op het feit dat eiser stelt dat hij de uitnodiging voor dit gesprek niet heeft ontvangen. Dit is ook niet
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
betwist door verweerder. Verder heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat eiser tot de inbewaringstelling in het AZC in Amsterdam verbleef en daar voldeed aan zijn meldplicht. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een onzorgvuldige belangenafweging gemaakt bij de mogelijkheid tot het opleggen van een lichter middel.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De maatregel van bewaring was daarom vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 12 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 1200.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200 (twaalfhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR28030513

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.