ECLI:NL:RBDHA:2023:10074
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser stelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat eiser de ingebrekestelling prematuur heeft ingediend.
Eiser had zijn aanvraag op 2 oktober 2021 ingediend, waarna verweerder op 29 november 2021 een claim bij de Poolse autoriteiten had gelegd op basis van de Dublinverordening. Deze claim werd op 8 december 2021 geaccepteerd, wat betekende dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 4 mei 2022 heeft verweerder echter laten weten dat de aanvraag in de nationale procedure zou worden behandeld, waardoor de Dublinprocedure kwam te vervallen. Vanaf dat moment was Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag en begon de beslistermijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een beslissing nog niet was verstreken op het moment dat eiser de ingebrekestelling indiende. Hierdoor was de ingebrekestelling prematuur en voldeed eiser niet aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 maart 2023.